Deelonderwerp = waar een deel van de tekst (één of meer alinea's) over gaat. (Middenstuk)
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdzaken en bijzaken
Hoofdzaken: de belangrijkste informatie van de tekst
(Inleiding en slot)
Bijzaken: dit is de minder belangrijke informatie in elke alinea. Deze zinnen maken alleen de hoofzaken duidelijker.
Slide 4 - Tekstslide
Samenhang in teksten - signaalwoorden
Eerst zoek je op internet naar aanbieders. Vervolgens vergelijk je verschillende abonnementen. Daarna kies je een abonnement dat bij je past. Ten slotte sluit je het abonnement af.
Deze signaalwoorden geven een volgorde aan. Dit noem je ook wel een chronologische verband.
Slide 5 - Tekstslide
Feiten, meningen en argumenten
Wat weet je nog hierover?
Is het onderstaande een feit, mening of argument?
Ik vind het raar om een slang vast te houden.
Slide 6 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd
Verleden tijd
ik werk
werkte
jij werkt
werkte
hij / zij werkt
werkte
wij werken
werkten
jullie werken
werkten
zij werken
werkten
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdletters
Wanneer gebruik je hoofdletters:
Aan het begin van een zin.
Als de zin met 's begint, verschuift de hoofdletters. Vb: s' Middags, s' Avonds
Bij namen van mensen, merken, landen, privincies
Slide 8 - Tekstslide
Leestekens
Elk zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, een vraagteken (als het een vraag is) of een uitroepteken (als het een zin met veel nadruk is)
Slide 9 - Tekstslide
Wanneer gebruik je komma's
Bij samengestelde zinnen. vb: Als jij veegt, doe ik de was.
Voor voegwoorden. Let op: bij het voegwoord en gebruik je geen komma.