Begrijpend lezen t4 les 2

Begrijpend lezen t4 les 2
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Begrijpend lezen t4 les 2

Slide 1 - Tekstslide

Waar hebben wij het gisteren over gehad?

Slide 2 - Woordweb

Hoofd- en bijzaken
Alle belangrijke informatie die de schrijver geeft over het onderwerp en de hoofdgedachte, is een hoofdzaak. Minder belangrijke zaken noem je bijzaken.
Hoofdzaken zijn bijvoorbeeld feiten, jaartallen of eigenschappen van het onderwerp. Bijzaken zijn bijvoorbeeld voorbeelden en extra uitleg.

Slide 3 - Tekstslide

Waar kun je de hoofdzaken vinden?
  1. In de inleiding
  2.  In het slot
  3. In de kernzin van elke alinea: de belangrijkste zin.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wanneer is iets een standpunt, een argument, een feit of een mening?
Een schrijver heeft een mening. Als je die mening wilt verdedigen of uitleggen, wordt de mening een standpunt.
Er zijn drie soorten standpunten:
Positief: Ik vind dat smartphones onmisbaar zijn in het onderwijs.
Negatief: Ik vind dat smartphones niet op school gebruikt mogen worden.
Twijfelachtig: Ik twijfel of smartphones wel of niet op school toegestaan mogen worden. 

Slide 6 - Tekstslide

Je herkent standpunten aan de volgende signaalwoorden: 
Ik vind ...
Volgens mij ...
Dus...
Kortom ...
Ik denk dat ...
Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met argumenten. Met argumenten legt hij uit waarom hij iets vindt.

Slide 7 - Tekstslide

Feiten en meningen
Bij het maken van argumenten kun je zowel feiten als meningen gebruiken.
Bijvoorbeeld:

(Standpunt): Je mag vanmiddag niet winkelen met je vriend, want ...
(argument 1): ... winkelen is onzin.
(argument 2): ... je hebt geen geld meer op je bankrekening.
Het eerste argument is een voorbeeld van een mening. Niet iedereen vindt het namelijk onzin om te winkelen, daar kun je over discussiëren. Het tweede argument is een voorbeeld van een feit. Je kunt het controleren of jouw bankrekening daadwerkelijk leeg is.



Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Tekstsoort
Als je een tekst schrijft, kies je een tekstsoort. De tekstsoort hangt af van het doel dat je wilt bereiken. Je kunt kiezen voor informatieve teksten, opiniërende teksten, beschouwende teksten, een betoog, activerende teksten, ontspannende teksten of instructieve teksten.

Slide 10 - Tekstslide

Gespreksvorm
In geschreven teksten bestaan er verschillende tekstvormen. In gesproken teksten heb je te maken met verschillende gespreksvormen. Enkele voorbeelden van gespreksvormen zijn een debat, een discussie of een dialoog

Slide 11 - Tekstslide

Paragraaf
Een informatieve tekst kun je onderverdelen in paragrafen. Elke paragraaf gaat over een ander deelonderwerp. Je vindt paragrafen vooral in langere teksten. Een hoofdstuk uit een boek kan meerdere paragrafen hebben.

Slide 12 - Tekstslide

Naslagwerk
werk voor je naslagwerk de volgende onderdelen uit:
  • Hoofd- en bijzaken
  • standpunt/argument/mening en feit
  • tekstsoort/gespreksvorm/paragraaf
  • Voeg ook voorbeelden toe!

Slide 13 - Tekstslide