Lezen les 2 H2

H2 Lezen
Verbanden en signaalwoorden
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

H2 Lezen
Verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Welkom
- lezen
- Lezen H2 theorie
- maken opdracht 1 en 2 H2
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
Heb je al een boek mee?
Moet je nog een boek halen, doe dat komende week.
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Lezen H2

Verbanden en signaalwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Signaalwoorden
Signaalwoorden helpen je om verbanden in een tekst te herkennen. Woorden, zinnen en alinea's hebben met elkaar te maken. Signaalwoorden helpen je om te zien wat ze met elkaar te maken hebben. 

Slide 5 - Tekstslide

verband
voorbeelden van signaalwoorden
opsomming of volgorde
eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
oorzaak-gevolg

doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Deze verbanden en signaalwoorden ken je al:

Slide 6 - Tekstslide

verband
Voorbeelden van signaalwoorden
vergelijking
net zo als, even … als, in vergelijking met, meer / groter dan
Jolanda verdient minder geld dan ik.
doel-middel

waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van
Om mijn eindexamen te halen, zal ik nog veel moeten oefenen met schrijven.
doel: eindexamen halen
middel: veel oefenen met schrijven
voorwaarde
als ... (dan), indien
Als Jeroen nu vertrekt, komt hij nog net op tijd voor de trein.
Jeroen wil de trein halen. Voorwaarde is: hij moet nu vertrekken.
conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
Het is dus een goed idee om huisdieren in een verzorgingshuis te hebben.
Andere tekstverbanden zijn:

Slide 7 - Tekstslide

Aan het werk
Maken opdracht 1 en 2 van Lezen hoofdstuk 2
timer
20:00

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 1

  • 1 afkijken
  • 2 De laatste drie zinnen van alinea 1 bevatten een opsomming van redenen waarom afkijken slecht is.
  • 3 Er worden drie voorbeelden gegeven:
  • 1 Je bent sterker als je iets alleen doet.
  • 2 Het is een zwakte om hulp te vragen.
  • 3 Kennis is iets belangrijks wat je moet beschermen.
  • 4 Dat kennis iets belangrijks is wat je moet beschermen, zodat het niet van je kan worden afgenomen.
doel: je kennis niet van je laten afnemen
middel: je kennis beschermen (door niet bij je te laten afkijken) 








Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1

  • 5 bijvoorbeeld: Maar dat is allemaal onzin natuurlijk! Of: Dat is echter allemaal onzin. 
  • 6 Als je later op je werk bent, dan wil je leidinggevende dat er effectief wordt samengewerkt.
Je leidinggevende wil dat er effectief wordt samengewerkt. 
Voorwaarde: als je later (in de toekomst) op je werk bent 3 Er worden drie voorbeelden gegeven:









Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1

  • 7 concluderend verband - dus
  • 8 A geeft een uitleg bij de mening in alinea 4.
  • 9 A conclusie + samenvatting  
















Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 1

  • 10voordelen van spieken 
  • je leert effectief samenwerken
  • je leert anderen in de gaten te houden
  • je onthoudt veel mee
  • nadelen van spieken
  •  je leert er niks van
  • het is moeilijk te meten wat je werkelijk weet
  • je doet het samen in plaats van alleen 
















Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 1

10. voordelen van niet spieken
je bent sterker als je iets alleen doe
je moet je eigen kennis beschermen

Nadelen van niet spieken










Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 2
  1. 1 bijvoorbeeld: 'Parate' kennis weet je direct, uit het hoofd; 'kennis' kun je ook opzoeken.
  2. 2 eigen antwoord
  • 3 a lichtpuntje (al. 3) 2 iets positiefs in slechte tijden
  • b letterlijk (al. 3) 3 precies zoals het er staat
  • c onherroepelijk (al. 6) 4 wat zeker gaat gebeuren
  • d apocalyps (al. 6) 1 een zeer dramatische gebeurtenis










Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 2
  • 4 honden
  • 5 De vergelijking bestaat uit vijf onderdelen:
  • 1 ze zijn beide sloom
  • 2 ze zijn beide lawaaiig
  • 3 ze stinken
  • 4 ze liggen in de weg
  • 5 ze doen niets liever dan vreten 

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 2
  • 6 [..] je moet [..] veel weten om het spelletje te winnen.
  • doel: je wint het spelletje
  • middel: je moet veel weten
  • 7 Maar nu is er een lichtpuntje.
  • 8 De dochter bedoelt het andersom, ze vindt dat haar moeder verder niet zo nuttig is voor haar.
  • 9 spottend lachen 



Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 2
  • 10 Ze vinden het onbegrijpelijk dat hun moeder de antwoorden niet weet op (voor hen) simpele vragen en dat de 'parate kennis' van hun moeder haar bij dit soort vragen niet helpt.
  • 11 B een conclusie trekken
  • 12 Dan is er in huis iemand altijd blij om haar te zien.
  • 13 amuseren 







Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 3 en 4

Slide 18 - Tekstslide