In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H1 t/m H5
Lesbrief Levensloop
Slide 1 - Tekstslide
Twee beweringen: (1). De aanschaf van een brommer door postbezorgingsbedrijf 'De Hoon' is een investering. (2). De aanschaf van een computer door Rik voor zijn studie is consumptie. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 2 - Quizvraag
Bij een progressief belastingstelsel is het marginale heffingstarief ...
A
kleiner dan het gemiddelde heffingstarief.
B
even groot als het gemiddelde heffingstarief.
C
groter dan het gemiddelde heffingstarief
Slide 3 - Quizvraag
Op een markt van tweedehands auto's zijn er verkopers en kopers. Er worden zowel goede als minder goede auto's aangeboden. Dat de mogelijke koper niet (volledig) op de hoogte is van de mogelijke gebreken van een aangeboden auto noemen we ...
Slide 4 - Open vraag
Twee beweringen: (1) Het instellen van een eigen risico heeft geen invloed op averechtse selectie. (2) Premiedifferentiatie beperkt moral hazard. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 5 - Quizvraag
Twee beweringen over de Lorenzcurve: (1) De inkomens van personen of inkomensgroepen worden van laag naar hoog gerangschikt. (2) De hoogte van de inkomens kun je uit de Lorenzcurve aflezen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 6 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) In een principaal-agentrelatie heeft de principaal meer informatie dan de agent. (2) Een mogelijke oplossing voor het principaal-agent probleem is een variabele beloning voor de agent. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 7 - Quizvraag
Stel: je tekent de Lorenzcurve van de volgende vijf inkomens: Kees € 200 - Maarten € 120 - Josje € 300 - Mirjam € 40 - Halil € 140,- Bij een Lorenzcurve past bij 40% van de personen in totaal ... %
A
23%
B
20%
C
17%
D
15%
Slide 8 - Quizvraag
Lorenzcurve: hoeveel % van de inkomsten gaat naar de 25% rijkste mensen van de bevolking?
A
Ongeveer 5%
B
Ongeveer 25%
C
Ongeveer 55%
D
Ongeveer 75%
Slide 9 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Als van vier personen met een verschillend inkomen de laagste inkomens relatief meer belasting betalen dan de hoogste inkomens is er sprake van denivellering. (2) Als de verhouding tussen de hogere inkomens ten opzichte van de lagere inkomens is gestegen, is er sprake van denivellering
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 10 - Quizvraag
Op 1-1-2019 heeft Jos Peeters € 10.000 belegd in 3,5%-staatsobligaties met een looptijd van 10 jaar; de inflatie over 2019 bedraagt 2%. De reële rente over 2019 bedraagt ..I.., terwijl de nominale rente ...II... bedraagt
A
I = 3,5% en II = 1,5%
B
I = 3,5% en II = 1,47%
C
I = 1,5% en II = 3,5%
D
I = 1,47% en II = 3,5%
Slide 11 - Quizvraag
Heeft de H&M een dominante strategie?
A
Wel korting geven
B
Geen korting geven
C
Er is geen dominante strategie.
Slide 12 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Als in een land de laagste inkomens relatief meer belasting moeten gaan betalen dan de hoogste inkomens zal de Gini-coëfficiënt dalen. (2) Als de verhouding tussen de hogere inkomens ten opzichte van de lagere inkomens is gestegen, is de Gini-coëfficiënt gedaald. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 13 - Quizvraag
Voorbeelden van primaire inkomens zijn:
A
loon, huur en WW-uitkering
B
winst, rente en huur
C
Wlz-uitkering, AOW-uitkering en WW-uitkering.
D
AOW-uitkering, pacht en loon
Slide 14 - Quizvraag
De secundaire inkomensverdeling is te omschrijven als ...
A
de verdeling van de besteedbare inkomens.
B
de verdeling van de uitkeringen.
C
de verdeling van de overdrachtsinkomens.
D
de verdeling van de belastbare inkomens.
Slide 15 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Belasting die je betaalt over je inkomen is een stroomgrootheid. (2) De belastingschuld van Bart is een voorraadgrootheid. Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
(1) is goed en (2) is fout
C
(1) is fout en (2) is goed
D
Beide zijn fout
Slide 16 - Quizvraag
Twee beweringen: (1) Als je bereid bent je consumptie uit te stellen heb je een hoge tijdsvoorkeur. (2) Mensen met een lage tijdsvoorkeur zullen bereid zijn tegen een hogere rente te lenen. Welke bewering(en) is/zijn juist?