Neem de zinnen over. Noteer hoofdletters en leestekens waar dat moet.
1 dani vroeg aan karin wil jij morgen met mij meefietsen
2 mijn moeder zei pas op die pan is heet
3. s ochtends komt peter vaak te laat
4. In het zuiden van spanje eten ze tapas en in zuid frankrijk niet
In de volgende zinnen zijn de leestekens onjuist. Waar zit(ten) de fout(en)?
1 ‘Sara zei: ‘Ik ben in de vakantie drie kilo aangekomen en moet nu vaker sporten!
2 Ze vertelde: ‘Nee, ik wil niet voetballen.’ ‘Dat vind ik zo’n gemene sport’.
3 Jordy vroeg ‘Weten jouw ouders dat je zonder helm op je scooter rijdt?’.