Je kent de verschillende werkwoordsvormen en kunt vaststellen welke vorm een werkwoord heeft.
Slide 5 - Tekstslide
Soorten werkwoorden
Persoonsvorm Wij lopen altijd naar school.
Voltooid deelwoord Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
Hele werkwoord/infinitief
Wij willen daar graag lopen.
Slide 6 - Tekstslide
Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp (enkelvoud/meervoud) en kan zowel in de tegenwoordige tijd als in de verleden tijd staan.
Je vindt de persoonsvorm door:
De tijdproef uit te voeren (verander de tijd)
De getalproef uit te voeren (verander het getal van het onderwerp) Het werkwoord dat je moet aanpassen om de zinnen correct te maken, is de persoonsvorm.
De vraagproef uit te voeren. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
Slide 7 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is het werkwoord dat aangeeft dat
iets is afgelopen.
Je herkent het voltooid deelwoord aan het volgende:
Omdat je de persoonsvorm (PV) al uit de zin hebt gehaald, weet je dat de andere vervoegde werkwoorden voltooid deelwoorden zijn.
De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden
Er staat ge-, be-, ont- of ver- voor het werkwoord.
Het werkwoord geeft aan dat iets/het is afgelopen.
Slide 8 - Tekstslide
Infinitief
Een infinitief is een werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin.
Het hele werkwoord is het infinitief.
Je herkent een infinitief aan het volgende:
Je hebt de persoonsvorm (PV) al uit de zin gehaald.
Het is het hele werkwoord (de wij-vorm).
Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.
Slide 9 - Tekstslide
Doel 2
Je kent de regels voor het schrijven van de persoonsvorm en kunt die toepassen.
Slide 10 - Tekstslide
Persoonsvorm
De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijden in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.
Daarnaast bestaan er sterke (onregelmatig) en zwakke (regelmatig) werkwoorden.
Slide 11 - Tekstslide
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
jij
hij/zij/het
meervoud
ik-vorm/stam
ik-vorm + t
ik-vorm + t
'infinitief'
fiets word loop
fietst wordt loopt
fietst wordt loopt
fietsen worden lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.
Slide 12 - Tekstslide
Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
Klankveranderende werkwoorden De onregelmatige werkwoorden moet je kennen. Er komt in de verleden tijd nooit meer een -t of -d achter!
Werkwoorden +te(n) of + de(n)
Bij regelmatige werkwoordenmoet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden. Gebruik daarvoor
't ex- Kofschip.
Slide 13 - Tekstslide
'T EX-KOFSCHIP
Om te bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden, gebruik je
'tex-kofschip.
Dit is eigenlijk een ezelsbruggetje om de medeklinkerste kunnen onthouden.
Zit de laatste letter van de stam van het werkwoord wel of niet in 't ex-kofschip?
wel > ik-vorm + te(n)
niet > ik-vorm + de(n)
Slide 14 - Tekstslide
Nog een ezelsbruggetje:
'T SeXy FoKSCHaaP
Slide 15 - Tekstslide
Werkwoordspelling Schema
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja
Nee
TT VT VT DW INF
ik, ...jij: ik-vorm
jij, hij, zij, het : ik-vorm +t
M: 'infinitief'
Onregelmatig
ik-vorm +te(n)
ik-vorm +de(n)
(kofschip!)
D of een T?
't ex kofschip
hele werkwoord
Slide 16 - Tekstslide
Spelling
Interpunctie -> leestekens
spelling werkwoorden
spelling andere moeilijke woorden
Slide 17 - Tekstslide
Leestekens
-punt .
-komma ,
-puntkomma ;
-beletselteken ...
-dubbele punt :
-aanhalingstekens ' ' of '' ''
Slide 18 - Tekstslide
To do
Lezen uitleg blz. 81 t/m 86 + maken Talent 1.9: opdr. 1a, 2, 5 en 9a