Par. 3 Samengestelde zinnen

Nederlands
Samengestelde zinnen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samengestelde zinnen hebben twee of meer persoonsvormen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

Samengestelde zinnen --> zijn zinnen met meer dan 1 persoonsvorm
En, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus
zijn:
A
samengestelde zinnen
B
voegwoorden

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor zin is dit?

Marlies koopt sieraden. Julia koopt nieuwe schoenen.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor zin is dit?

Lieke gaat naar de stad en Isis blijft thuis.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is de stelling waar?

Je vindt de persoonsvorm in samengestelde zinnen met de tijdproef.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe herken je samengestelde zinnen?
A
Door meerdere persoonsvormen en een of meerdere voegwoorden
B
Door één persoonsvorm en géén voegwoord

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor zin is dit?

Omdat mijn fietsband lek is, loop ik naar huis.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je?

Marloes neemt drinken mee. Levi zorgt voor de broodjes.
A
2 losse zinnen
B
1 samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat er in elke zin een voegwoord?
A
Ja, die staat in alle zinnen.
B
Nee, alleen in een samengestelde zin.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor zin is dit?

Ik heb de bus gemist. Nu moet ik wachten.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

a) Je kunt ten allen tijde bij je mentor studieadvies vragen.

b) Linde krijgt een nieuwe fiets en een nieuwe iPhone.
A
a en b zijn enkelvoudige zinnen
B
alleen a is een samengestelde zin
C
alleen b is een samengestelde zin
D
a en b zijn samengestelde zinnen

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De twee zinnen in een samengestelde zin worden meestal verbonden met...
11
A
een werkwoord
B
een lidwoord
C
een voegwoord
D
een zelfstandig naamwoord

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zie je?

In de stortregen zoeken de scholieren een bushokje, zodat ze kunnen schuilen.
A
2 losse zinnen
B
1 samengestelde zin

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor zin is dit?

Ik zit op de bank, terwijl ik mijn huiswerk maak.
A
twee losse zinnen
B
samengestelde zin

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnen zijn samengestelde zinnen?
A
Nu is een selfie in een seconde gepiept, maar is het resultaat daarom minder waard?
B
Tijdens het Museumweekend presenteerde de organisatie het allereersteSelfiemuseum.
C
Geen van beide

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is NIET goed?
A
Ik eet graag taart, want ik hou van zoet.
B
Ik hou van taart, omdat het is zoet.
C
Ik eet taart en ik drink een glas water.
D
Ik eet graag taart, maar liever eet ik ijs .

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak af;

Op mijn verjaardag eten we taart
A
...terwijl we naar muziek luisteren.
B
...zodat iedereen wordt blij.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Dinosauriërs zijn uitgestorven doordat _______.
Kies de juiste volgorde van het onderwerp en de persoonsvorm.
A
een meteoriet op de aarde viel
B
een metoriet viel op de aarde

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Vincent van Gogh is nu beroemd, maar _______ tijdens zijn leven niet zo succesvol.
Kies de juiste volgorde van het onderwerp en de persoonsvorm.
A
hij was
B
was hij

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Opa praat graag over vroeger,
want _______ toen beter.
Kies de juiste volgorde van het onderwerp en de persoonsvorm.
A
was alles
B
alles was

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Ira woonde in Syrië, totdat _______.
Kies de juiste volgorde van het onderwerp en de persoonsvorm.
A
zij als zesjarige naar Nederland is gevlucht
B
zij is als zesjarige naar Nederland gevlucht

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

(Loop / liep) jij straks naar het evenement of (neem / nam) jij de bus?
A
loop / neem
B
loop / nam
C
liep / neem
D
liep / nam

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Op de veiling gisteren (biedt / bood) mijn oom op een schilderij, maar een andere koper (heeft / had) een hoger bod.
A
biedt / heeft
B
biedt / had
C
bood / heeft
D
bood / had

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Wanneer mijn tante naar Amerika (verhuist / verhuisde), (neemt / nam) ze haar huisdieren mee.
A
verhuist / neemt
B
verhuist / nam
C
verhuisde / neemt
D
verhuisde / nam

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Liesbeth (graaft / groef) gisteren allemaal gaten in de tuin, want ze (moet / moest) zo drie grondsoorten inleveren bij aardrijkskunde.
A
graaft / moet
B
graaft / moest
C
groef / moet
D
groef / moest

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Sommige mensen (bloost / blozen) altijd als ze het woord (krijgt / krijgen).
A
bloost / krijgt
B
bloost / krijgen
C
blozen / krijgt
D
blozen / krijgen

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vorm van de persoonsvorm:

Mijn broertje (brandde / brandden) bijna zijn vingers, toen hij de kaarsen (aanstak / aanstaken).
A
brandde / aanstak
B
brandde / aanstaken
C
brandden / aanstak
D
brandden / aanstaken

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

De president van Rusland (komen) volgende week naar Nederland en dan (ontmoeten) hij onze koning.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Gisteren (repareren) de fietsenmaker mijn fiets, maar nu (zijn) de ketting alweer kapot.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Deze dj (draaien) altijd veel jaren 80-hits, omdat grofweg alle luisteraars dat leuk (vinden).

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Noteer de juiste vorm van de persoonsvorm:

Kaylan (ontvangen) nu geen sms'jes, want zijn mobiel (zijn) kapot.

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Eind

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies