2HVa spelling bespreken boekenpitch

Welkom bij Nederlands
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

taalvoutje
Zie jij de fout in de tekst hiernaast?
Hoe zou jij die corrigeren?

Slide 2 - Tekstslide

Goed of fout?
Het is de tegenwoordige tijd.

lesprogramma
  Ww spellingstoets bespreken
vragen?
Singapore test
boekenpitch



  



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
  Lesdoel:
- je hebt begrepen wat je goed/fout gedaan hebt in de toets
- je weet dat woordenschat belangrijk is (lees- en schrijfvaardigheid)
- weer stapje verder in de boekenpitch



  



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

les nakijken/lezen 
LessonUp klascode 2HVa: fhhgf 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toets
Heb je de toets serieus gemaakt? 
Heb je je werk kritisch nagekeken?
Is de eindscore dicht bij je voorspelling?
Wat ben je te weten gekomen? Zelfkennis!

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vragen uit de klas?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel taalkennis heb je nodig om een tekst te snappen?
Moeilijke woorden zijn een moment waarop lezers afhaken. Dan leggen ze je tekst weg. 
Dit is belangrijk om te weten voor als je zelf een tekst schrijft, want je wilt natuurlijk dat lezers doorlezen. Dan nu de belangrijke vraag: weet jij hoeveel procent de woorden je moet kennen om de tekst te snappen?



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel taalkennis heb je nodig om een tekst te snappen? Wat denk jij?
A
60%
B
70%
C
80%
D
90%

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb je al gezien hoeveel taal je nodig hebt om een tekst te snappen?

We hebben 90% nodig om de tekst te begrijpen
90% taal is noodzakelijk. En dat is veel.

Dus werk aan je eigen woordenboek/lijst, dit kan ook met woordpost!
 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vijfde ronde boekenpitch

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

bedankt voor vandaag!

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

terugblik

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Herhaling) Hoeveel verschillende vormen kent de pv in de tegenwoordige tijd?
antwoord: drie
Welke zijn dat?
EV
MV
ik
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe spel je de pv in de tegenwoordige tijd?
  1. Zoek het hele werkwoord.
  2. Haal -en eraf, want dan heb je de stam. Soms kleine wijziging om daar de ik-vorm van te maken.
  3.             
EV
MV
ik
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je de verschillende vormen  in de tegenwoordige tijd?
EV
MV
ik,
... jij
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer gebruik je die verschillende vormen in de tegenwoordige tijd?
  1. Gebruik het werkwoord lopen als voorbeeld.
            Ik loop (=ik-vorm)   → ik-vorm
           Jij loopt / Loop jij?   → ik-vorm +t / ik-vorm
            Hij/zij/ het loopt      → ik-vorm +t
            Wij/jullie/zij lopen  → hele werkwoord                

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord?
  • voltooid = wanneer iets is afgerond, het is gebeurd of gedaan
  • het is herkenbaar doordat het voorafgegaan is of wordt gevolgd door een hulpwerkwoord; hebben, zijn, of worden.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zo schrijf je een voltooid deelwoord (vd)
  • schrijf het zoals je het hoort, zo eenvoudig mogelijk
  •  gebruik de verlengproef om te weten of de laatste letter een t of d moet zijn
  • vorm: ge + ik-vorm + t/d
  • Twijfel tussen d of t? Gebruik 't ex-kofschip 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
  • scheidbare ww krijgen bij het VD -ge ín het woord.
    Vb: Moet ww spelling volgens jou worden afgeschaft?
  • sommige samengestelde ww zijn niet scheidbaar, het vd krijgt dan ge- ervóór. 
    Vb: Op dit terrein heb ik vroeger gehandbald.
  • werkwoorden die al beginnen met ge-, be-, ver-, ont- en er- krijgen geen extra voorvoegsel.
    Vb: De koploper heeft zijn voorsprong vergroot.

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

sterke en zwakke werkwoorden
wat is het verschil?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm in de verleden tijd zwakke ww
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zien de verschillende vormen van de pv in de verleden tijd eruit?
antwoord: twee verschillende vormen (of vier, het is maar hoe je kijkt)
Welke zijn dat?
EV
MV
ik
ik-vorm + te/de
wij
ik-vorm + ten/den
jij
ik-vorm + te/de
jullie 
ik-vorm + ten/den
hij/zij/het
ik-vorm + te/de
zij
ik-vorm + ten/den

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe weet je of je een -te(n) of -de(n) moet schrijven?
gebruik: 't ex Kofschip.

ww minus -en = stam
laatste letter van de stam in 't ex kofschip? 
>> Dan schrijf je de vt met een t
laatste letter van de stam NIET in 't ex kofschip? 
>> Dan schrijf je de vt met een d

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

lachen - lach              
                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de stam  te kijken


  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

korte uitleg
Engelse werkwoorden

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
Werkwoorden die uit het Engels komen, vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse (zwakke) werkwoorden;

joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
  • sommige ww behouden -e in de stam, vanwege uitspraak. Vb: gamen> ik game deleten>ik delete
  • ww met lange -o verliezen -e in de stam, krijgen een -o erbij.
    Vb: bingoën>hij bingoot, scoren>ik scoor)

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling Engelse werkwoorden
De uitspraak bepaalt of je aan het eind van de ik-vorm één of twee medeklinkers schrijft. Vernederlandst? Dan enkel.
paintballen- ik paintball- hij paintballt- hij paintballde- hij heeft gepaintballd

grillen- ik gril- hij grilt- hij grilde- hij heeft gegrild
stressen - ik stres - hij strest - hij streste - hij is gestrest

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.

racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Engelse werkwoorden
  • soms zijn er twee vormen van de verleden tijd mogelijk, omdat er twee uitspraakmogelijkheden zijn van de infinitief (vb: leasen>ik leasede/leasete, golfen>ik golfde/golfte

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

maakwerk
je kijkt voor vrijdag een tweede filmpje over ww als bijvoeglijk naamwoord.
Je noteert in je schrift:
Wat is een bn?
Welke 5 schrijfregels zijn er?

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

maakwerk I
je kijkt voor of op vrijdag een filmpje over ww als bijwoord.
Je noteert in je schrift:
Wat is een bijwoord?
wat is de schrijfregel?
Welke 6 spellingsregels zijn er voor gebruik van een ww ?

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Video

Deze slide heeft geen instructies

maakwerk II
je kijkt voor of op vrijdag een filmpje over enkelvoudige zinnen en samengestelde zinnen.
Je noteert in je schrift:
Wat is het verschil tussen een enkelvoudige zin en een samengestelde zin?

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het verschil enkelvoudige - en samengestelde zin?
1. enkelvoudige zin = één persoonsvorm
2. samengestelde zin = meer dan één persoonsvorm

vb: 
1. Ik eet een appel
2. Ik eet een appel en zij eet een peer. Of: Ik eet een appel, zit aan de telefoon en schrijf een briefje.

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies