Voorbereiding pww brugklas vwo

Leerstofonderdelen 
  • woordsoorten (elke woord benoemen)      zn-a, zn-e, zn-c, blw, olw, aanw.vnw, bez.vnw., vragend vnw. onbep.vnw, pers.vnw., bn, bw, vz, zww, hww, kww. 
  • zinsdelen benoemen                                           PV/OW/WG/NG/LV/MV/BWB
  • lezen                                                                               tekstdoel/illustraties/onderwerp/hoofdgedachte/kernzinnen    
                   
  • spelling                         leestekens/vd-od/ bn lange en korte vorm)     
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leerstofonderdelen 
  • woordsoorten (elke woord benoemen)      zn-a, zn-e, zn-c, blw, olw, aanw.vnw, bez.vnw., vragend vnw. onbep.vnw, pers.vnw., bn, bw, vz, zww, hww, kww. 
  • zinsdelen benoemen                                           PV/OW/WG/NG/LV/MV/BWB
  • lezen                                                                               tekstdoel/illustraties/onderwerp/hoofdgedachte/kernzinnen    
                   
  • spelling                         leestekens/vd-od/ bn lange en korte vorm)     

Slide 1 - Tekstslide

Welk onderdeel van de leerstof vind je nog lastig?

Slide 2 - Woordweb

WOORDSOORTEN

Slide 3 - Tekstslide

Max Verstappen is een geweldige Formule 1-coureur.

geweldige =
A
bw
B
vz
C
aanw.vnw
D
bn

Slide 4 - Quizvraag


Klik alle bijwoorden in de zin aan.

Waarom wilden jullie vroeger eigenlijk nooit aan de overkant spelen?

A
Waarom
B
eigenlijk
C
vroeger
D
nooit

Slide 5 - Quizvraag

Klik alle voorzetsels in de zin aan.

Dankzij jouw inzet hebben we een hoog cijfer gekregen voor ons werkstuk.

A
Dankzij
B
jouw
C
hoog
D
voor

Slide 6 - Quizvraag

De vragende voornaamwoorden zijn:
A
Wie, wanneer, wat
B
Hoe, wie, wat (voor een), welke
C
Welk(e), wat, wat voor (een), wie
D
Welke, wanneer, hoe, wat

Slide 7 - Quizvraag

De persoonlijk voornaamwoorden zijn:
A
Mijn, jouw, haar, uw, ons, jullie etc.
B
Ik, jij, hij, zij, wij, jullie etc.
C
Wijst iets aan: deze, die, dit en dat
D
Plakt twee zinnen aan elkaar

Slide 8 - Quizvraag

De aanwijzende voornaamwoorden zijn:
A
die, deze
B
dit, dat
C
deze, die, dit, dat
D
die, deze, dit, dat, zulke, dergelijke, zo'n

Slide 9 - Quizvraag

Een voorbeeld van onbepaald voornaamwoord is:
A
daar
B
wie
C
verder
D
men

Slide 10 - Quizvraag

Oefenen voor de proefwerkweek onderdeel woordsoorten
Maak opdracht 1 woordsoorten 
timer
7:00

Slide 11 - Tekstslide

Opdracht 1 Benoem de onderstreepte woordsoorten

1. Zondag speelde het Nederlands elftal tegen het Tsjechische elftal.
• Zondag=
• tegen=
• Tsjechische=

2. Maandag won ons Nederlands elftal met overtuigende cijfers van Noord-Macedonië.
• Maandag=
• ons=

3. Georginio Wijnaldum was de man van de wedstrijd geworden.
• de=

4. Marten de Roon had graag in de basis willen spelen.
• in=
• graag=








Slide 12 - Tekstslide

5. Maar hij had een gele kaart gekregen bij de vorige wedstrijd.

• hij=
• gele=
• bij=

6. Memphis is de meest scorende speler van dit elftal geworden.
• meest=
• dit=

7. Men vond de doelman van het Duitse elftal een echte leider.
• Men=














Slide 13 - Tekstslide

8. Hij droeg de regenboogband om zijn arm tijdens de wedstrijd tegen Frankrijk.

• zijn=
• tijdens=

9. Iedereen weet dat Koning Willem-Alexander altijd een trouwe supporter van het Nederlands elftal is gebleven.
• Iedereen=
• altijd=

10. Hij juichte hard bij het doelpunt van Denzel Dumfries.
• hard=
• bij=






Slide 14 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 1 woordsoorten op papier

Slide 15 - Tekstslide

ANTWOORDEN OPDRACHT 1 Benoem de onderstreepte woordsoorten

1. Zondag speelde het Nederlands elftal tegen het Tsjechische elftal.
• Zondag= zn-a
• tegen= vz
• Tsjechische= bn

2. Maandag won ons Nederlands elftal met overtuigende cijfers van Noord-Macedonië.
• Maandag= zn-a
• ons= bezit.vnw

3. Georginio Wijnaldum was de man van de wedstrijd geworden.
• de= blw












Slide 16 - Tekstslide

4. Marten de Roon had graag in de basis willen spelen.

• in=vz
• graag=bw

5. Maar hij had een gele kaart gekregen bij de vorige wedstrijd.
• hij= pers.vnw
• gele= bn
• bij= vz

6. Memphis is de meest scorende speler van dit elftal geworden.
• meest=bw
• dit= aanw.vnw






Slide 17 - Tekstslide


7. Men vond de doelman van het Duitse elftal een echte leider.
• Men=onbep.vnw

8. Hij droeg de regenboogband om zijn arm tijdens de wedstrijd tegen Frankrijk.
• zijn=bez.vnw
• tijdens=vz

9. Iedereen weet dat Koning Willem-Alexander altijd een trouwe supporter van het Nederlands elftal is gebleven.
• Iedereen= onbep.vnw
• altijd= bw

10. Hij juichte hard bij het doelpunt van Denzel Dumfries.
• hard=bw
• bij=vz










Slide 18 - Tekstslide

Cijfer woordsoorten 
  • 0 t/m 10 juiste antwoorden=onvoldoende
 
  • 11 t/m 14 juiste antwoorden =voldoende

  • 15 t/m 20 juiste antwoorden= goed 

Slide 19 - Tekstslide

ZINSDELEN 

Slide 20 - Tekstslide

Op welke vragen geeft een bijwoordelijke bepaling antwoord?



A
aan wie?
B
wat?
C
wanneer?
D
hoe?

Slide 21 - Quizvraag

Waar is de zin goed verdeeld in zinsdelen?


1. Wij aten vroeger altijd om zes uur.
A
Wij aten / vroeger /altijd / om zes uur.
B
Wij / aten / vroeger / altijd / om zes uur.
C
Wij /aten /vroeger altijd om zes uur.
D
Wij /aten /vroeger altijd /om zes uur.

Slide 22 - Quizvraag

Welk zinsdeel vind je met de vraag:

aan wie/voor wie + pv + ow + rest van het gezegde + evt. lv?
A
LV
B
MV
C
ND
D
BWB

Slide 23 - Quizvraag

Welk zinsdeel spoor je als eerste op bij zinsontleding?
A
Ow
B
Pv
C
Lv
D
Mv

Slide 24 - Quizvraag

Welk zinsdeel vind je NOOIT in een nwg?
A
Ow
B
Lv
C
Mv
D
Nd

Slide 25 - Quizvraag

Een meewerkend voorwerp
A
staat in elke zin
B
moet altijd aan/voor bevatten
C
staat in een zin met werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of geven
D
"ondergaat'' wat het onderwerp doet

Slide 26 - Quizvraag

NWG
WG
Ow doet iets, is niks
Ow doet niks, is iets
Alle werkwoorden noem je wg
Alle werkwoorden noem je wd
Bestaat uit alle werkwoorden in de zin
Bestaat uit een werkwoordelijk en een naamwoordelijk deel
Staat nooit een lv in
Kan een lv in staan
KWW
ZWW

Slide 27 - Sleepvraag

1: Het boek Fake trip van Margje Woodrow heeft de Prijs van de Jonge Jury 2021 gewonnen. 
  • Pv = heeft
  • Ow = Het boek Fake trip van Margje Woodrow
  • Wg = heeft gewonnen
  • Lv = de Prijs van de Jonge Jury 2021

Slide 28 - Tekstslide

Benoem de zinsdelen van de onderstaande zinnen
Benoem ow, pv, gezegde (wg of nwg), lv, mv
1: Het boek Fake trip van Margje Woodrow heeft de Prijs van de Jonge Jury 2021 gewonnen. 
2: De jury gaf Margje Woodrow een lovend rapport. 
3: Misschien is zij daarom kinderboekenschrijfster geworden. 
timer
8:00

Slide 29 - Tekstslide

2: De jury gaf Margje Woodrow een lovend rapport. 
  • PV= gaf
  • OW = De jury
  • WG= gaf
  • LV= een lovend rapport
  • MV = Margje Woodrow

Slide 30 - Tekstslide

3: Misschien is zij daarom kinderboekenschrijfster geworden. 
  • PV= is
  • OW= zij
  • NG is [kinderboekenschrijfster] geworden
  • = ww deel= is geworden
  • =naamw.deel=  kinderboekenschrijfster

  • BWB= Misschien, daarom

Slide 31 - Tekstslide

Oefenen voor de proefwerkweek onderdeel zinsdelen
Klassikaal en individueel
zinsdelen 






                                    
timer
15:00

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 2 zinsdelen op papier

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 2 Benoem de zinsdelen: PV/OW/WG/NG/LV/MV/BWB

1. Vorige week speelde het Spaanse elftal tegen het Slowaakse elftal.




2. Afgelopen maandag had het Nederlands elftal met overtuigende cijfers gewonnen van Noord-Macedonië.










Slide 34 - Tekstslide

3. Marten de Roon had graag in de basis willen spelen.





4. Maar hij had een gele kaart gekregen bij de vorige wedstrijd.








Slide 35 - Tekstslide

5. Memphis is de meest scorende speler van dit elftal geworden.




6. De doelman van het Duitse elftal is een echte leider gebleken.








Slide 36 - Tekstslide

7. Hij droeg de regenboogband om zijn arm tijdens de wedstrijd tegen Frankrijk.






8. Koning Willem-Alexander is trouwens ook een trouwe supporter van het Nederlands elftal gebleven door de jaren heen.








Slide 37 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2
1. Vorige week/ speelde /het Spaanse elftal /tegen het Slowaakse elftal.
  • PV= speelde
  • OW= het Spaanse elftal
  • WG = speelde
  • BWB= tegen het Slowaakse elftal 

2. Afgelopen maandag had het Nederlands elftal met overtuigende cijfers gewonnen van Noord-Macedonië.
  • PV= had
  • Ow = het Nederlands elftal
  • Wg = had gewonnen 
  • BWB= Afgelopen maandag   (wanneer?)
  • BWB= met overtuigende cijfers (hoe?)
  • BWB = van Noord-Macedonië

Slide 38 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2
3. Marten de Roon had graag in de basis willen spelen.
  • PV= had
  • OW = Marten de Roon
  • Wg = had willen spelen
  • BWB= in de basis  (waar?)
  • BWB= graag  (hoe?) 

4. Maar hij had een gele kaart gekregen bij de vorige wedstrijd.
  • PV= had
  • OW= hij
  • WG= had gekregen
  • LV= een gele kaart
  • BWB= bij de vorige wedstrijd (wanneer?)

Slide 39 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2
5. Memphis is de meest scorende speler van dit elftal geworden.
  • PV= is
  • OW = Memphis
  • NG; ww deel =is geworden
  • nw  deel= de meest scorende speler van dit elftal

6. De doelman van het Duitse elftal is een echte leider gebleken.
  • PV= is
  • OW = de doelman van het Duitse elftal
  • NG: ww deel= is gebleken
  • nw deel= een echte leider

Slide 40 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2
7. Hij droeg de regenboogband om zijn arm tijdens de wedstrijd tegen Frankrijk.
PV= droeg
OW= hij
WG = droeg
LV= de regenboogband
BWB=om zijn arm (waar?)
BWB= tijdens de wedstrijd tegen Frankrijk (wanneer?)

8. Koning Willem-Alexander is trouwens ook een trouwe supporter van het Nederlands elftal gebleven door de jaren heen.
  • PV= is
  • OW = Koning Willem-Alexander
  • NG ww deel = is gebleven
  • nw deel= een trouwe supporter van het Nederlands elftal      BWB= ook   BWB= door de jaar heen 


9. Hij juichte stiekem bij het doelpunt van Denzel Dumfries.
  • Ow = Hij
  • Wg = juichte

Slide 41 - Tekstslide

LEZEN EN SPELLING

Slide 42 - Tekstslide

Oefenen voor de proefwerkweek onderdeel: lezen 

Slide 43 - Tekstslide

Welke uitspraak is waar?
A
Een column in schoolkrant is een goed voorbeeld van een amuserende tekst.
B
Een recensie over een restaurant in Heerlen is een goed voorbeeld van een overtuigende tekst.
C
Een stripverhaal is een goed voorbeeld van een informerende tekst.
D
Een tandenpoetsinstructie is een goed voorbeeld van een activerende tekst.

Slide 44 - Quizvraag

Een schema is bedoeld om een tekst te verfraaien
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 45 - Quizvraag

Als een schrijver je wil overhalen om iets wel of niet te doen, dan wil hij bereiken
A
dat je je vermaakt
B
dat je zijn mening overneemt
C
dat je iets te weten komt
D
dat je iets wel of niet gaat doen

Slide 46 - Quizvraag


Schrijf de zin over. Plaats hoofdletters en leestekens.
de verslaggever van de radio riep luid wat een prachtig doelpunt

Slide 47 - Open vraag

Noteer de lange vorm van de volgende bijvoeglijke naamwoorden:
strak, half, bacterieel

Slide 48 - Open vraag

In de kwartfinale neemt Spanje het vrijdag op tegen regerend wereldkampioen Frankrijk of Zwitserland.
Wat is waar?
A
regerend is VD (voltooid deelwoord) dat bevoeglijk gebruikt wordt en is dus BN
B
regerend is OD (onvoltooid deelwoord) dat bijvoeglijk gebruikt wordt en is dus BN

Slide 49 - Quizvraag

Kermend van de pijn strompelde de voetballer met de zwaar gekneusde knie naar de zijlijn.

Wat is waar?

A
Kermend is een od (onvoltooid deelwoord)
B
Gekneusde is een od (onvoltooid deelwoord)

Slide 50 - Quizvraag

Succes in de proefwerkweek! Jullie gaan het super doen 😁 
Stand van zaken qua beheersing lesstof? 

Slide 51 - Tekstslide

EVALUATIE

Dit onderdeel vind ik nog moeilijk...

en wil ik nog eens oefenen
A
zinsdelen benoemen (pv/ow/wg/ng/lv/mv/bwb)
B
lezen (tekstdoel/illustratie)
C
woordsoorten (vz/bw/pers.vnw/aanw.vn/vr.vnw/onbep.vn)
D
spelling werkwoorden (OD/VD) spelling leestekens (, : "")

Slide 52 - Quizvraag


Wat heb jij geleerd/geoefend in deze les?

Slide 53 - Open vraag