les 5 + 6; infinitief + voltooid bijvoeglijk gebruikt

Infinitief (inf)
De infinitief is het hele werkwoord.

 

Marthijs wil zijn theorie-examen de eerste keer halen.

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Infinitief (inf)
De infinitief is het hele werkwoord.

 

Marthijs wil zijn theorie-examen de eerste keer halen.

Slide 1 - Tekstslide

2. Infinitief
Als je de persoonsvorm in een zin gevonden hebt kan je op zoek gaan naar andere werkwoorden.

Het infinitief is de het hele werkwoord.
Fietst - fietsen
Loopt - lopen
Wordt - worden

Slide 2 - Tekstslide

2. Infinitief
Vandaag moet het meisje naar school lopen.

Jasper gaat om 12 uur lunchen.

Mees en Kees hebben dat altijd al willen hebben.


Slide 3 - Tekstslide

Welk woord is een infinitief?
Ik lag te slapen.
A
Ik
B
lag
C
te
D
slapen

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord is een infinitief?
Hij is aan het lezen.
A
Hij
B
lezen
C
is
D
aan het lezen

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel infinitieven staan er in deze zin?
Rodney heeft nooit accountant willen worden.
A
1
B
3
C
2
D
0

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de infinitieven uit deze zin?
Hij zou dit gemaakt kunnen hebben.
A
zou
B
zou kunnen hebben
C
kunnen
D
kunnen hebben

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het infinitief in deze zin?

Hij wil morgen al gaan.
A
wil
B
gaan

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het infinitief in deze zin?

Hij kan goed voetballen.
A
kan
B
voetballen

Slide 9 - Quizvraag

Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord.




Dus nog geen bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord!! 

Slide 11 - Tekstslide

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quizvraag


De waarzegger keek in de kristallen bol.

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
A
bol
B
waarzegger
C
keek
D
kristallen

Slide 14 - Quizvraag

Bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord.




Het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord is een "bijvoeglijk naamwoord van een werkwoord". 

Slide 15 - Tekstslide

Regel meestal : voltooid deelwoord  + -e- 

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer het voltooid deelwoord op –en eindigt, dan schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord hetzelfde.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(redden) De ...... zwemmer
A
redde
B
geredde
C
gerede
D
verredde

Slide 19 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(stranden) De ............ reiziger
A
Gestrandde
B
strandende
C
gestranden
D
gestrande

Slide 20 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(maaien) Het ............... gras
A
vermaaide
B
gemaaide
C
gemaaidde
D
gemaaiden

Slide 21 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(vluchten) De ............... dief
A
gevluchte
B
gevluchtte
C
gevluchten
D
gevluchtten

Slide 22 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in:
(verzinnen) Het ............ verhaal
A
verzonnen
B
verzonne
C
verzonde
D
verzonden

Slide 23 - Quizvraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


Jammer dat ik het doel heb gemist.
Het  ..... doel.

Slide 24 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


Wij hebben de wedstrijd gewonnen.
De  ..... wedstrijd.

Slide 25 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


Mats heeft het cadeau ingepakt.
Het  ..... cadeau.

Slide 26 - Open vraag



De vogel is opgezet.
De _____ vogel.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 27 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


De weg werd verbreed.
De ..... weg.

Slide 28 - Open vraag

Maak een zin waarin het werkwoord lopen gebruikt wordt als voltooid bijvoeglijk werkwoord

Slide 29 - Tekstslide

Maak een zin waarbij het werkwoord zinken gebruikt wordt als voltooid bijvoeglijk werkwoord

Slide 30 - Tekstslide