4T H1 Taalverzorging

4T H1 Taalverzorging
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4T H1 Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Taalverzorging
  • Hoofdletters en leestekens gebruiken (p. 30-31)
  • Het schema voor de werkwoordspelling gebruiken (p. 32- 33)
  • Lastige werkwoorden (p. 34-35)

Slide 2 - Tekstslide

Welke afbeelding is het vervolg van afbeelding A? Leg je antwoord uit.
Startopdracht

Slide 3 - Tekstslide

Kijk mee
Zo gebruik je leestekens en hoofdletters,

Slide 4 - Tekstslide

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 en 5
Niet alle antwoorden passen in je boek, dus gebruik je schrift.

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je kan voltooide en onvoltooide deelwoorden als bijvoeglijk naamwoord goed spellen.
  • Je kan de tegenwoordige en verleden tijd van de persoonsvorm goed spellen.
Boek: bladzijde 32 en 33
Je leert over werkwoordspelling.

Slide 6 - Tekstslide

Maak de krantenkoppen af met een werkwoord.
p. 32 Startopdracht

Slide 7 - Tekstslide

Verzorger bijt leeuw

Clown poseert met camper / Clown gezien met camper / Clown lachend met camper
Bokskampioen op straat gestruikeld
Regering vergadert over trap / Regering gevallen over trap / Regering giechelend over trap


Slide 8 - Tekstslide

Kijk mee
Werkwoordspelling: het schema gebruiken

Slide 9 - Tekstslide



1. Infinitief (inf)

2. Pers. tegenw. tijd (pvtt)
3. Pers. verleden tijd (pvvt)
4. Gebiedende wijs (gw)
5. Voltooid deelwoord (vd)
6. Onvoltooid deelwoord (od)
7. Bijvoeglijk naamwoord (bn)




  1. Annie wil een liedje zingen.
  2. Annie zingt een liedje.
  3. Annie zong een liedje.
  4. Zing een liedje!
  5. Annie heeft een liedje gezongen.
  6. Zingend liep Annie door de kamer.
  7. Het gezongen liedje
werkwoordsvormen

Slide 10 - Tekstslide

TT - Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ... je broer van detectives of (herkennen) ... hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ... het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) ...
3. Mijn wang (bloeden) ... altijd als ik mij (snijden) ... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) ...?

Slide 11 - Tekstslide

Antwoorden
1. Houdt je broer van detectives of herkent hij zich niet in politieagenten?
2. Ik vind het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering verstuurt
3. Mijn wang bloedt altijd als ik mij snijd tijdens het scheren.
4. Je gelooft toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek bestelt?

Slide 12 - Tekstslide

VT - Even oefenen
1. De politie (verrichten) ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Duits (maken) ... (duimen) ... Janita voor mij.
3. We (durven) ... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ...
4. Terwijl ik (tobben) ... over mijn cijfers, (krassen) ... Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden
1. De politie verrichtte wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Duits maakte, duimde Janita voor mij.
3. We durfden niet te kijken toen de geheime politie op de deur bonkte.
4. Terwijl ik tobde over mijn cijfers, kraste Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid deelwoord

Slide 15 - Tekstslide

VD - Even oefenen
1. De jongens zijn gisteren (verhuizen).
2. We hebben vanmorgen een potje (voetballen).
3. Heb je dat hele stuk (fietsen)?
4. Ik heb zijn verhaal nooit (geloven).
5. Heb je lekker (chillen)?  

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden
1. verhuisd
2. gevoetbald
3. gefietst
4. geloofd
5. gechild 

Slide 17 - Tekstslide

Werkwoord als bijv.nw.
Sommige woorden zijn afgeleid van een werkwoord. 
Ik ben altijd de gebeten hond. (van een vdw)
De bijtende hond werd gevangen door zijn baas. (van een odw)

Schrijfwijze: altijd zo kort en eenvoudig mogelijk. 

Slide 18 - Tekstslide

Werkwoord als bijv.nw.
Voltooid deelwoord op -en? --> bn ook op -en 
               De deur is gesloten. --> De gesloten deur. 

Voltooid deelwoord op -d of -t? --> bn maken door +e en zo kort mogelijk.

Slide 19 - Tekstslide

Het ... (verbreden) fietspad is mooi aangelegd.

Slide 20 - Open vraag

De ... (verbazen) man zat achter in de klas te kijken naar de geweldige docent.

Slide 21 - Open vraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 (p. 32/33)
Niet alle antwoorden passen in je boek, dus gebruik je schrift.

Slide 22 - Tekstslide

Lesdoel
  • Je kunt lastige werkwoorden op de juiste manier gebruiken.
Boek: bladzijde 34 en 35
Je leert over lastige werkwoorden.

Slide 23 - Tekstslide

willen
liggen
kennen
leggen
kunnen
iets doen
in staat zijn om iets te doen
zich bevinden, rusten
iets weten of geleerd hebben
het verlangen, het wensen

Slide 24 - Sleepvraag

Het gebruik van lastige werkwoorden
Kennen: iets weten of geleerd hebben.  Bijvoorbeeld:  Ik ken de spelregels van volleybal.
Kunnen: in staat zijn om iets te doen. Bijvoorbeeld: Ik kan heel goed zingen.
Liggen: zich bevinden, rusten. Bijvoorbeeld: De hond ligt in haar mand.
Leggen: iets doen. Bijvoorbeeld: Sem legt zijn tas op tafel.

Slide 25 - Tekstslide

Omdat Anouk ziek is, .... ze de hele dag niks te doen.
A
Liggen
B
Leggen
C
Kennen
D
Kunnen

Slide 26 - Quizvraag

Meneer, ..... u een stapje opzij doen, zodat ik ook de wedstrijd kan zien?
A
Liggen
B
Leggen
C
Kunnen
D
Kennen

Slide 27 - Quizvraag

Na de training leggen/liggen alle vuile tenues op een hoopje.
A
leggen
B
liggen

Slide 28 - Quizvraag

Willen in t.t. en v.t.
Hij .......
A
wilt
B
wil
C
wou
D
wilde

Slide 29 - Quizvraag

willen
Het bewust proberen te doen.
het verlangen, het wensen
Bijvoorbeeld:
Saskia wil morgen naar de Efteling.

Slide 30 - Tekstslide

Ook het werkwoord 'willen' wordt vaak fout gebruikt. 
enkelvoud: 
ik wil 
jij/u wilt - wil jij? - wilt u?
hij/zij/het wil

ik/jij/hij/zij/u wilde

meervoud: 

wij/jullie/zij willen


wij/ jullie/zij wilden
Gebruik als je schrijft nooit wou of wouden.

Slide 31 - Tekstslide

Vorig jaar .... Youri drie kilometer lopen bij de coopertest.
A
wil
B
wilt
C
wilde
D
wilden

Slide 32 - Quizvraag

Meneer, .... u een stapje opzij doen, zodat ik ook de wedstrijd kan zien?
A
wil
B
wilt
C
wilde
D
wilden

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 t/m 4 (p. 35)
Niet alle antwoorden passen in je boek, dus gebruik je schrift.

Slide 34 - Tekstslide