Familieruimtes in gevangenissen

Week 45
     Familieruimtes in  gevangenissen                           
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 45
     Familieruimtes in  gevangenissen                           

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je zelf over de gevangenis?

Slide 2 - Open vraag

1. Lees de inleiding van de tekst.
Waarom wil de minister dat er familieruimtes in meer gevangenissen komen?

Slide 3 - Open vraag

2. Lees het stukje "Veel kinderen".
Waar weet de 10-jarige Henry alles van?
A
dat het moeilijk is om een ouder in de gevangenis te hebben
B
dat veel ouders in de gevangenis zich schuldig voelen
C
van kinderen die een ouder in de gevangenis hebben

Slide 4 - Quizvraag

3. Lees het stukje "Woonkamer".
Waarom denk je dat het belangrijk is dat de familieruimte niet op een gevangenis lijkt?
A
Dan lijkt het meer op een gewone huiskamer. Dat is gezelliger.
B
Dan ziet het er mooier uit. Dan is niemand bang om daar te zijn.
C
Dan ziet het er schoner uit. Dan is niet alles zo vies en vuil.

Slide 5 - Quizvraag

4. Lees het stukje "Kletsen".
Welke dingen zijn anders aan de familieruimte dan aan de gevangenis? Er zijn twee antwoorden goed.
A
Er is speelgoed.
B
Er zijn tralies voor de ramen.
C
Er staat een fijne bank.
D
Je kunt hier niets samen doen.

Slide 6 - Quizvraag

5. Lees het stukje "Belangrijk".
Waaraan zie je dat de familieruimte ook goed is voor de ouders?
A
Dat kun je niet weten.
B
Ze doen minder vaak opnieuw iets wat niet mag.
C
Ze doen vaker opnieuw iets wat niet mag.

Slide 7 - Quizvraag

6. Lees regel 20 en 21. Daar staat: Het is een speciaal deel van de gevangenis.
Wat betekent speciaal?
A
bijzonder
B
lelijk
C
vervelend

Slide 8 - Quizvraag

7. Lees regel 23 en 24. Daar staat: De minister geeft daar nu extra geld voor.
Wat betekent "extra"?
A
evenveel
B
meer
C
minder

Slide 9 - Quizvraag

8. Lees regel 29 en 30. Daar staat: Daar zitten ongeveer 30 duizend mensen opgesloten.
Wat wordt bedoeld met "Daar"?
A
50 gevangenissen (regel 28)
B
In heel Nederland (regel 28)
C
In Veenhuizen (regel 31)

Slide 10 - Quizvraag

9. Lees regel 46. Daar staat: Die gaat na de straf minder vaak opnieuw iets doen wat niet mag.
Wie of wat wordt bedoeld met Die?
A
een speciale familieruimte (regel 44)
B
kinderen (regel 45)
C
de ouder in de gevangenis (regel 46)

Slide 11 - Quizvraag

10. In welk stukje wordt verteld waarom er familieruimtes in gevangenissen moeten komen?
A
in het stukje "Belangrijk?"
B
in het stukje "Veel kinderen"
C
in het stukje "Woonkamer"

Slide 12 - Quizvraag

Vind je dat er in alle gevangenissen een familieruimte moet komen?
Waarom wel of niet?

Slide 13 - Open vraag