2VM Test jezelf H5.7
1 / 23
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
draaiende houden
A
iets blijven opwinden zodat het niet stopt met draaien
B
duizelig worden
C
zorgen dat alles op de goede manier doorgaat
D
erg vluchtig iets doen
Slide 4 - Quizvraag
commercieel
A
met het doel iemand te amuseren
B
met het doel iemand te overtuigen
C
met het doel iemand te instrueren
D
met het doel er geld mee te verdienen
Slide 5 - Quizvraag
geïsoleerd
A
iets waar je bang voor bent
B
zonder contact met de omgeving
C
bezig zijn
D
binnen een korte tijd
Slide 6 - Quizvraag
oppervlakkig
A
niet diep
B
als het alleen gaat over onbelangrijke zaken
C
teruggevonden nadat het kwijt was
D
blijvend
Slide 7 - Quizvraag
terecht
A
meer dan genoeg
B
zonder angst
C
teruggevonden nadat het kwijt was
D
met een goede reden
Slide 8 - Quizvraag
de puntjes op de i zetten
A
de wil om iets te bereiken
B
een beetje dichter bij het doel komen
C
iets heel precies in orde maken
D
heel raar en belachelijk
Slide 9 - Quizvraag
Tijdens die wedstrijd deed ik voor spek en bonen mee.
A
uitdrukking
B
spreekwoord
Slide 10 - Quizvraag
Als de kat van huis is dansen de muizen op tafel
A
uitdrukking
B
spreekwoord
Slide 11 - Quizvraag
De appel valt niet ver van de boom.
A
uitdrukking
B
spreekwoord
Slide 12 - Quizvraag
Mijn geheim kon eigenlijk het daglicht niet verdragen, maar ik heb het gelukkig toch verteld.
A
uitdrukking
B
spreekwoord
Slide 13 - Quizvraag
Bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op vragen als Wanneer? Waarom? Hoe? Waar?
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
De bijwoordelijke bepaling is het eerste zinsdeel dat je benoemt.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
In alle zinnen staat een bijwoordelijke bepaling.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Een bijwoordelijke bepaling kan uit meerdere woorden bestaan.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
(In de aula van onze school) ligt altijd enorm veel troep.
A
wanneer?
B
waar?
C
waardoor?
D
waarmee?
Slide 18 - Quizvraag
De balie van de aula staat (tijdens iedere pauze) tjokvol leerlingen.
A
wanneer?
B
waar?
C
waardoor?
D
waarmee?
Slide 19 - Quizvraag
(Achteloos) gooien leerlingen hun rommel op de grond.
A
hoe vaak?
B
hoe veel?
C
hoe?
D
hoe zo?
Slide 20 - Quizvraag
Wat is/zijn de bwb('s)?:
Hij kwam op het idee door zijn zwemleraar.
Hij kwam op het idee door zijn zwemleraar.
Slide 21 - Open vraag
Wat is/zijn de bwb('s)?:
Jelle beoefent sinds zijn twaalfde de triatlon.
Jelle beoefent sinds zijn twaalfde de triatlon.
Slide 22 - Open vraag
Bedenk zelf een bwb:
Tim traint veel ...........
Tim traint veel ...........
