In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Molberekening
deel 3
verhoudingen
Slide 1 - Tekstslide
Bij de volledige verbranding van campinggas (butagas, butaan, C4H10) ontstaat naast koolstofdioxide ook water. Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan.
C4H10
Slide 2 - Open vraag
Bij de volledige verbranding van campinggas (butagas, butaan, C4H10) ontstaat naast koolstofdioxide ook water. Bereken hoeveel mol zuurstof nodig is voor de volledige verbranding van 5,0 mol butaan. maak gebruik van je reactie vergelijking.
Slide 3 - Open vraag
Bij de volledige verbranding van campinggas (butagas, butaan, C4H10) ontstaat naast koolstofdioxide ook water. Bereken hoeveel mol water er ontstaat bij de volledige verbranding van 5,0 mol butaan.
Slide 4 - Open vraag
In een hoogoven wordt ijzer(III)oxide (Fe2O3 (s)) samen met koolstof omgezet in vloeibaar ijzer en koolstofdioxide Geef de reactievergelijking voor de omzetting van ijzer(III)oxide in ijzer.
Slide 5 - Open vraag
In een hoogoven wordt ijzer(III)oxide (Fe2O3 (s)) samen met koolstof omgezet in vloeibaar ijzer en koolstofdioxide. Bereken hoeveel mol ijzer er ontstaat als 100 mol ijzer(III)oxide wordt omgezet.
Slide 6 - Open vraag
In een hoogoven wordt ijzer(III)oxide (Fe2O3 (s)) samen met koolstof omgezet in vloeibaar ijzer en koolstofdioxide. Bereken hoeveel mol koolstof er nodig is om 300 mol ijzer te maken.
Slide 7 - Open vraag
Bij de ontleding van de stof kaliumchloraat (KClO3 (s)) ontstaat naast kaliumchloride (KCl (s)) ook zuurstof. Geef de reactievergelijking voor de ontleding van kaliumchloraat.
KClO3
Slide 8 - Open vraag
Bij de ontleding van de stof kaliumchloraat (KClO3 (s)) ontstaat naast kaliumchloride (KCl (s)) ook zuurstof. Bereken hoeveel mol kaliumchloraat ontleedt moet worden om 10,0 mol zuurstof te maken.
Slide 9 - Open vraag
Bij de ontleding van de stof kaliumchloraat (KClO3 (s)) ontstaat naast kaliumchloride (KCl (s)) ook zuurstof. Bereken hoeveel mol kaliumchloride hierbij ontstaat.
Slide 10 - Open vraag
Om zwaveldioxide uit een gasstroom te verwijderen laat men zwaveldioxide reageren met diwaterstofmonosulfide. Hierbij ontstaat vast zwavel en waterdamp. a Geef de reactievergelijking van de reactie tussen zwaveldioxide en diwaterstofmonosulfide. b Bereken hoeveel mol zwavel er ontstaat als 20 mol zwaveldioxide uit een gasstroom verwijderd moet worden. c Bereken hoeveel mol diwaterstofmonosulfide hierbij nodig is.
Slide 11 - Open vraag
Bij de ontleding van gesmolten natriumchloride ontstaat naast natrium ook chloorgas. a Geef de reactievergelijking voor de ontleding van natriumchloride. b Bereken hoeveel mol natriumchloride nodig is om 0,15 mol chloor te maken. c Bereken hoeveel mol natrium gemaakt kan worden als er 0,50 mol natriumchloride ontleed wordt.