NN1 Blok 3 H6 Woordenschat: zoeken in een woordenboek les1

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon en oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Tekstslide

Jaar 1 H6 Woordenschat: 
zoeken in een woordenboek 
Les 1

Slide 3 - Tekstslide


Terugblik:
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je opzoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij woorden met een: voor- of achtervoegsel en bij samengestelde woorden

Slide 4 - Tekstslide

Schrijf 2 woorden op met een voor- of achtervoegsel

Slide 5 - Woordweb

Wat zijn allemaal samenstellingen:

rijtje 1: deurbel schoenmaat donkergroen

rijtje 2: rugzak mislukken maximumsnelheid



A
rijtje 1
B
rijtje 2

Slide 6 - Quizvraag


Deze les:

  • Huiswerk nakijken
  • Instructie
  • Eerst samen opdr 1
  • Daarna zelfstandig aan de slag

Slide 7 - Tekstslide


Lesdoel:

Ik kan de betekenis van een woord opzoeken in een woordenboek

Ik ken de woorden en uitdrukkingen uit dit hoofdstuk

Slide 8 - Tekstslide

Woordenboekspel:

Wat betekent 'coprolalie'?
A
Aandoening waarbij je grote linkerteen kleiner is dan je grote rechterteen
B
het gebruiken van niet nette taalgebruik
C
alleen soms maar je kunnen inleven in andere mensen
D
een spraakstoornis waarbij je onsamenhangend praat

Slide 9 - Quizvraag

Woordenboekspel:

Wat is een 'flegmaticus'?
A
een onverstoorbaar kalm persoon
B
iemand die altijd verkeerde lidwoorden (de, het en een)gebruikt
C
iemand met een ziekelijke neiging om ALTIJD de waarheid te vertellen
D
Australische zoetwaterkrokodil uit de familie van de Crocodylus flegmaetesis

Slide 10 - Quizvraag



Instructiefilm over 
zoeken in een woordenboek:

Slide 11 - Tekstslide

Zoeken in het woordenboek
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je in de tekst naar de betekenis zoeken. 
In hoofdstuk 1 tot en met 5 heb je hiervoor vijf manieren geleerd. 
Vind je de betekenis niet in de tekst? Gebruik dan een woordenboek.

Zoek in het woordenboek de betekenis van een woord bij:
  1. • het hele werkwoord (aangeschaft bij aanschaffen)
  2. • het enkelvoud van het woord (certificaten bij certificaat)
  3. • de korte vorm van het woord (commerciële bij commercieel)
  4. • een deel van de samenstelling (gezondheidsrisico bij gezondheid en/of risico)

In het woordenboek staan bij een woord vaak meerdere betekenissen. 
Je moet dan de betekenis kiezen die in de tekst past.

Bijvoorbeeld: Als je tandvlees bloedt tijdens het poetsen, is het meestal ontstoken.
ontsteken betekent:
  1. iets aansteken
  2. rood worden en opzwellen door een besmetting
  3. ontvlammen

Ontstoken betekent in deze zin: rood worden en opzwellen door besmetting met ziekteverwekkende bacteriën.

Slide 12 - Tekstslide

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Je ontvangt een email waarin de bestelling wordt BEVESTIGD.
A
bevestiging
B
bevestigen
C
bevestigt

Slide 13 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Ik wordt gek van al die ADVIEZEN om gezonder te leven.
A
advies
B
adviezen
C
adviseren

Slide 14 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Heb je het nieuwe FACEBOOKPROFIEL van Maja al gezien?
A
Facebook
B
profiel
C
Facebook en profiel
D
Facebook en profileren

Slide 15 - Quizvraag

Bij welk woord zoek je in het (online-)woordenboek de betekenis van de het woord in hoofdletters?

Tijdens de natuurkundeles deed de docent een EXPIRIMENTJE.
A
experimenteren
B
experimentje
C
experiment
D
experimenten

Slide 16 - Quizvraag

Maak opdracht 2 en 3 (155-156)

Slide 17 - Tekstslide

Lees de tekst 'Kauw je gezond' op bladzijde 155-156 van je Nederlandse boek.

Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

processen (al.2)
A
processen
B
proces
C
procederen

Slide 18 - Quizvraag

Zoek op in het woordenboek.
Wat betekent het woord: proces

Slide 19 - Open vraag

Lees de tekst 'Kauw je gezond' op bladzijde 155-156 van je Nederlandse boek.

Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

beïnvloed (al.2)
A
beïnvloed
B
beïnvloeden
C
invloed

Slide 20 - Quizvraag

Zoek op in het woordenboek.
Wat betekent het woord: beïnvloeden

Slide 21 - Open vraag

Lees de tekst 'Kauw je gezond' op bladzijde 155-156 van je Nederlandse boek.

Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

bacteriën (al.2)
A
bacteriën
B
bacterieel
C
bacterie

Slide 22 - Quizvraag

Zoek op in het woordenboek.
Wat betekent het woord: bacterie

Slide 23 - Open vraag

Lees de tekst 'Kauw je gezond' op bladzijde 155-156 van je Nederlandse boek.

Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

bevat (al. 3)
A
bevatten
B
bevat

Slide 24 - Quizvraag

Zoek op in het woordenboek.
Wat betekent het woord: bevatten

Slide 25 - Open vraag

Lees de tekst 'Kauw je gezond' op bladzijde 155-156 van je Nederlandse boek.

Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

laxerend (al. 3)
A
laxeren
B
lactatie
C
laxerend

Slide 26 - Quizvraag

Zoek op in het woordenboek.
Wat betekent het woord: laxeren

Slide 27 - Open vraag

Lees de tekst 'Kauw je gezond' op bladzijde 155-156 van je Nederlandse boek.

Welk woord zoek je op in het woordenboek bij:

gewichtsverlies (al. 3)
A
verlies
B
gewicht
C
gewichten
D
verlies & gewicht

Slide 28 - Quizvraag

Typ een zin waarin het woord geest een andere betekenis heeft dan geest in alinea 1.

Slide 29 - Open vraag

Vul een tegenstelling van overgewicht (al. 2) in door een ander voorvoegsel te gebruiken.
A
maximaal gewicht
B
minimaal gewicht
C
ondergewicht
D
lichtgewicht

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent ontspannen in alinea 2?
A
door afleiding tot rust komen
B
losmaken wat gespannen is

Slide 31 - Quizvraag

Zoek in het woordenboek drie betekenissen van uitpakken (al. 3). Vul ze alle drie in.

Slide 32 - Open vraag

Welke betekenis uit de vorige vraag past bij uitpakken in alinea 3?
A
uit de verpakking halen
B
zich van zijn beste kant laten zien
C
resultaat hebben

Slide 33 - Quizvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
bijna
positieve
vastkleven
uitwerking
van tijd tot tijd
vrijwel
gunstige
effect
regelmatig
hechten

Slide 34 - Sleepvraag

Verbind de woorden uit de tekst met de juiste betekenis.
te veel, meer dan goed is
niet te veel
werking
spannende
toestanden, omstandigheden
met mate
functies
situaties
stressvolle
overmatig

Slide 35 - Sleepvraag

Frisdranken ... veel meer suiker dan je denkt.
A
bevatten
B
hechten

Slide 36 - Quizvraag

Tim komt ... te laat thuis in het weekend.
A
gunstig
B
regelmatig

Slide 37 - Quizvraag

Vrijwel elke dag sporten heeft een gunstig ... op je gezondheid.
A
effect
B
functie

Slide 38 - Quizvraag

Pizza's zijn heerlijk, maar je moet ze ... eten.
A
met mate
B
overmatig

Slide 39 - Quizvraag

Er zijn soms ... op school waarin je je ongemakkelijk voelt.
A
processen
B
situaties

Slide 40 - Quizvraag

Weet jij een manier waarop je kunt ... voor de wedstrijd?
A
ontspannen
B
uitpakken

Slide 41 - Quizvraag


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 42 - Tekstslide

Huiswerk:

Maak 
opdracht 2 en 3 
(155-156)

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide