2B/2C §5.4 Wat houd je over?

§5.4 Wat houd je over?
  • Ik kan de brutowinst van een bedrijf uitrekenen, als de omzet en inkoopwaarde bekend zijn;
  • Ik kan voorbeelden geven van bedrijfskosten;
  • Ik kan de nettowinst van een bedrijf uitrekenen, als de brutowinst en kosten bekend zijn.
timer
3:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

§5.4 Wat houd je over?
  • Ik kan de brutowinst van een bedrijf uitrekenen, als de omzet en inkoopwaarde bekend zijn;
  • Ik kan voorbeelden geven van bedrijfskosten;
  • Ik kan de nettowinst van een bedrijf uitrekenen, als de brutowinst en kosten bekend zijn.
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

§5.4 Wat houd je over?
Herhaling
  • De afzet is het aantal producten dat je verkoopt;
  • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW;
  • De omzet is de verkoopopbrengst exclusief BTW;
  • Afzet x verkoopprijs = omzet;
  • 2000 hamburgers x € 5,00 per hamburger = € 10.000 opbrengst.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De consument betaalt BTW aan de winkelier bij aankoop van een product of dienst.
A
Juist.
B
Fout.

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De consumentenprijs is de prijs van een product exclusief BTW.
A
Juist.
B
Fout.

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je van de consumentenprijs de BTW aftrekt, dan heb je de verkoopprijs.
A
Juist.
B
Fout.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke omschrijving past het best bij het begrip inkoopwaarde?
A
Het aantal producten dat je hebt ingekocht om te verkopen.
B
Alle kosten die je maakt om producten te kunnen inkopen.
C
Alle kosten die je maakt om te kunnen verkopen.
D
Het bedrag dat je hebt betaald voor producten die je wil verkopen.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

§5.4 Wat houd je over?
Brutowinst
  • De inkoopwaarde is de inkoopprijs van de verkochte producten;
  • De brutowinst  is de toegevoegde waarde van alle verkochte producten samen;
  • Omzet - inkoopwaarde = brutowinst;
  • Wij lezen samen het voorbeeld in het leerboek...

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De omzet is € 25.000 en de inkoopwaarde is
€ 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 10 - Open vraag

€25000 - €12347 = €12.653,-
Joyce heeft een lampenwinkel.
Haar omzet in november dit jaar is € 22.000.
In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000. Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De omzet van de kledingwinkel van Joost is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Noem zoveel mogelijk voorbeelden van bedrijfskosten.

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Kassa kassa
Nettowinst
  • Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen;
  • De nettowinst  is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten;
  • Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst;
  • Wij lezen samen het voorbeeld in het leerboek...

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoe bereken je de nettowinst?
A
Brutowinst - inkoopwaarde = nettowinst.
B
Omzet - bedrijfskosten = nettowinst.
C
Inkoopwaarde - bedrijfskosten = nettowinst.
D
Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe bereken je de nettowinst?
A
Omzet - bedrijfskosten.
B
Brutowinst - bedrijfskosten.
C
Omzet - brutowinst.
D
Omzet - brutowinst - bedrijfskosten.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De omzet van de kledingwinkel van Joost is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De nettowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

=
-
=
verkoopprijs
x
bedrijfskosten
omzet
nettowinst
brutowinst
afzet

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

verkoopprijs
afzet
omzet
inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
De hoeveelheid producten je verkoopt.
Kosten die je maakt om te kunnen verkopen.
Aankoopkosten van het verkochte product.
De totale opbrengst van de verkoop.
Wat je na de aftrek van kosten overhoudt.
De verkoopopbrengst min de aankoopkosten.
De prijs waaraan je je product verkoopt.

Slide 20 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

x _______________________
- _______________________
- _______________________
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
bedrijfskosten
verkoopprijs
omzet
afzet

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier kan ik de nettowinst niet verhogen?
A
Reclame maken, zodat de vraag stijgt.
B
Onderhandelen met leveranciers om goedkopere aankoopprijzen te bekomen.
C
Besparen op personeelskosten.
D
De verkoopprijs verhogen als er meer aanbod dan vraag is.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

§5.4 Wat houd je over?
  • Ik kan de brutowinst van een bedrijf uitrekenen, als de omzet en inkoopwaarde gekend zijn;
  • Ik kan voorbeelden geven van bedrijfskosten;
  • Ik kan de nettowinst van een bedrijf uitrekenen, als de brutowinst en kosten gekend zijn.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maken opdr. 53-66, 
p. 143-145.
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies