1. Ik twijfel aan deze methode. (twijfelen aan)
2. Ik ben niet tevreden met deze computer. (tevreden zijn met)
3. Ik luister niet graag naar hem. (luisteren naar)
4. Ik waarschuwde haar voor de gevolgen. (waarschuwen voor)
5. Ik verlang al maanden naar de skivakantie. (verlangen naar)