Grammatica: 2e les lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

WELKOM
bij het vak Nederlands

Docent: Annemarie Klok
a.klok@reviaandoorn.nl
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 75 min

Onderdelen in deze les

WELKOM
bij het vak Nederlands

Docent: Annemarie Klok
a.klok@reviaandoorn.nl

Slide 1 - Tekstslide

leestijd
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- nieuws en 5xw en 1xh
- verder oefenen met lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp

Slide 3 - Tekstslide

ontleedvolgorde
Hak de zin in stukken.
En dan ontleden in de volgende volgorde:
1.pv (persoonsvorm)
2.ow (onderwerp)
3.wg of ng (werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde)
4.lv (lijdend voorwerp)
5.mv (meewerkend voorwerp)

Slide 4 - Tekstslide

lijdend voorwerp
wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Ik eet een appel. (Wat eet ik?). Eet = werkwoordelijk gezegde. Het lijdend voorwerp 'ondergaat' de handeling van het onderwerp.

Slide 5 - Tekstslide

lijdend voorwerp
Let op: Een lijdend voorwerp komt niet voor in een zin met een naamwoordelijk gezegde.

Dus:
De man is ziek. 
is ziek = naamwoordelijk gezegde en ziek is dus geen lijdend voorwerp. Het handboek is hier niet duidelijk in!

Slide 6 - Tekstslide

meewerkend voorwerp
aan/voor wie +  gezegde + ow (+ lv)?

ow=onderwerp. 

Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven.
(Aan wie heeft hij een cadeau (=lv) gegeven? Aan Sanne.

Slide 7 - Tekstslide

Nog moeite met het werkwoordelijk gezegde, het onderwerp of de persoonsvorm?


Maak: onderdeel H: extra oefenen bij paragraaf 2.2 (hoofdstuk 2)

Slide 8 - Tekstslide

Toe aan het naamwoordelijk gezegde?
Maken uit Cambiumned hf. 11
11. Grammatica/ 11.2 zinsdelen/
E: naamwoordelijk gezegde , oefening 2 t/m 8

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen met lv en mv
Cambiumned 11.2/zinsdelen/oefening G en H.

Slide 10 - Tekstslide

Volgende keer

Slide 11 - Tekstslide