Taalkundig ontleden - TW/PSV/BZV

Taalkundig ontleden - TW/PSV/BZV

Herhaling leerjaar 1 + nieuwe theorie
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Taalkundig ontleden - TW/PSV/BZV

Herhaling leerjaar 1 + nieuwe theorie

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Telwoord
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Tekstslide

TW - telwoord
htw = hoofdtelwoord = geeft een hoeveelheid aan
één, twee, honderd, miljoen, achttien
alle, weinig, wat, veel, sommige, enkele, verscheidene

rtw = rangtelwoord = geeft een rang/volgorde aan
eerste, tweede, honderdste, miljoenste
middelste, laatste, zoveelste, hoeveelste

Slide 3 - Tekstslide

Ik heb zes boeken bij vandaag.
A
zes = htw
B
zes = rtw

Slide 4 - Quizvraag

Zij is eerste geworden met die race.
A
eerste = htw
B
eerste = rtw

Slide 5 - Quizvraag

PSV - persoonlijk voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

PSV - persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar één of meer personen/dingen. Het staat vaak in plaats van een zelfstandig naamwoord (bijv. Snuffie).

Jay kan geweldig gamen. Hij heeft al veel games uitgespeeld. Ze zijn voor hem geen uitdaging meer.

Slide 7 - Tekstslide

PSV - persoonlijk voornaamwoord
Twee vormen:
- de onderwerpsvorm, als het om het onderwerp gaat: 
Hij gaat gamen met zijn vriend.
- de voorwerpsvorm, in alle andere gevallen: 
Hij stuurt jou een berichtje.

Slide 8 - Tekstslide

Welke vorm heeft 'hij' in de volgende zin:
Morgen hoeft hij niet naar school.
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 9 - Quizvraag

Welke vorm heeft 'me' in de volgende zin:
Waarom heb je me niet gebeld?
A
onderwerpsvorm
B
voorwerpsvorm

Slide 10 - Quizvraag

BZV - bezittelijk voornaamwoord
Geeft aan van wie iets is.
Hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
Mijn moeder heeft jouw broertje geholpen met zijn huiswerk.

mijn, jouw, je/uw, zijn/haar, ons, onze, jullie, hun

Slide 11 - Tekstslide

Welke bzv's zitten in deze zin:
Jouw hond is meestal lief, maar zijn hond is erg agressief.
A
jouw
B
zijn
C
jouw + zijn

Slide 12 - Quizvraag

Welke bzv's zitten in deze zin:
Jullie docent Nederlands is ook onze docent Nederlands.
A
jullie
B
onze
C
jullie + onze

Slide 13 - Quizvraag

Welke bzv's zitten in deze zin:
Ze zitten de hele tijd naar ons te kijken
A
ons
B
ze
C
ons + ze
D
geen

Slide 14 - Quizvraag

Huiswerk
Maken van H2.7:
opdracht 6, 7 en 8 op blz. 116-117

Klaar?
Lezen in je leesboek
Cambiumned.nl --> zelf oefenen

Slide 15 - Tekstslide