Oefenbeschouwing

1 / 33
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 33 slides, met tekstslides en 5 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Slide 2 - Video

De voorbereidingen
1. Maak een bouwplan. Schrijf in steekwoorden op wat je in de inleiding wilt zeggen (twee alinea's), welke visies/meningen je in het middenstuk wilt bespreken en wat je in het slot kwijt wilt. 

Slide 3 - Tekstslide

De inleiding 
Eerste alinea = aandacht trekken door middel van: 
- een voorbeeld, of
- een anekdote, of
- geschiedenis, of
- actualiteit, of
- belang voor de lezer
Tip: begin met een originele openingszin



Slide 4 - Tekstslide

Inleiding; tweede alinea
Tweede alinea = onderwerp introduceren door middel van :
- hoofdvraag; welke hoofdvraag wil je beantwoorden?

Hoe zou je zo'n hoofdvraag kunnen formuleren? Houd in je achterhoofd dat over jouw hoofdvraag een verschil van mening over moet bestaan. 
- wat te denken over….
- hoe kan het dat…
- wat zijn de voor- en nadelen van …..
- zou de overheid ...... 
- wat zijn de voor- en nadelen van …..

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Opbouw alinea 
1. Visie/voor- of nadeel/argument
2. Ondersteuning/subargument
3. Subargument/Voorbeeld/uitleg/bewijs

LET OP SIGNAALWOORDEN. 
Zorg dat alinea's op elkaar aansluiten. Geen mini-beschouwinkjes, maar één beschouwende, prettig leesbare tekst. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Schrijf je inleiding uit
Schrijf nu je middenstuk. Denk aan de twee functies. Laat de alinea's op elkaar aansluiten. 
Denk aan een pakkende openingszin. 

Slide 9 - Tekstslide

Het middenstuk
• Je kunt verschillende ‘deskundigen’ aan het woord laten die allen een andere mening
hebben over het onderwerp.
• Heb je een probleem beschreven in de inleiding? Dan komen in het middenstuk, de
oorzaken, gevolgen en oplossingen.
• Heb je een verschijnsel beschreven in de inleiding? Dan komen in het middenstuk de
verklaringen?
• Heb je een vraag gesteld in de inleiding? Dan komen in het middenstuk de
antwoorden (kan door overeenkomsten en verschillen).
• Heb je een dilemma aan de orde gesteld in de inleiding? Dan komen in het
middenstuk voor- en nadelen.
• Let op: het middenstuk bestaat uit minimaal zes alinea’s. Let op: je eigen visie laat je achterwege.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Werk de 6 alinea's van je middenstuk uit. 
De alinea’s worden gescheiden door een witregel.
Een alinea begint niet met ik en een alinea bestaat nooit uit één regel.
Een zin begint nooit met en, of, want, maar, omdat, echter.
Maak je zinnen niet te lang.
Kopjes kunnen gebruikt worden om structuur aan te brengen in je tekst.

Slide 12 - Tekstslide

Opbouw alinea 
1. Visie/voor- of nadeel/argument
2. Ondersteuning/subargument
3. Voorbeeld/uitleg
Je kunt dit controleren door twee keer 'want' tussen de verschillende onderdelen van de alinea's te zetten. 
LET OP SIGNAALWOORDEN: iedere alinea begint met een signaalwoord (eerste zin), waardoor de alinea aansluit bij bovenstaande alinea.  Geen mini-beschouwinkjes, maar één beschouwende, prettig leesbare tekst. 

Slide 13 - Tekstslide

Slot
Het slot in een beschouwing is vooral een samenvatting. Dit kan een samenvatting van de oplossingen zijn, van de verklaringen, van de antwoorden of een samenvatting van voor- en
nadelen. Ook vermeld je de conclusie (Afweging, conclusie van discussie). Let op: je houdt het opiniërend, dus je geeft geen eigen mening. Je houdt het bij een afweging voor de lezers. Je slot kan ook een toekomstverwachting bevatten.
Sluit origineel af. In het slot staat geen nieuwe informatie.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Link

Hoe moet de beschouwing eruit zien. 
1. Inleiding: twee delen (een of twee alinea's). Laat die delen op elkaar aansluiten en zorg voor een sprankelijke startzin. 
2. Middenstuk: zes alinea's. Eerlijke verdeling voor/tegen. (Om en om)
3. Slot. Samenvatting van de verschillende visies. Eindig met een uitsmijter en laat begin en slot op elkaar aansluiten. 


Slide 16 - Tekstslide

Regels
- Je mag een woordenboek meenemen, en pen etc. Artikelen krijg je tijdens de toets (ook het eerder uitgereikte artikel)
- Je kunt thuis wel oefenen, maar je mag dit dus niet meenemen.
- Je moet ten minste drie artikelen gebruiken in je tekst. Je vermeldt die bronnen door middel van verwijzingen in de tekst (na iedere alinea) en door middel van een bronnenlijst.

Slide 17 - Tekstslide

180 minuten - indeling
1. Lees de artikelen. Markeer deskundigen + belangrijke info (voor/nadelen, visies, etc.): 30-40 min. 
2. Maak een bouwplan mét duidelijke vraag. Hier staat of valt je beschouwing mee. Denk ook vast na over aansluiting, signaalwoorden. 30 - 40 min. 
3. Uitschrijven. 60 min.
4. Herlezen en herschrijven. 40 min. 

Het bestaat niet dat je binnen 20 minuten een goede beschouwing schrijft. 

Slide 18 - Tekstslide

Opbouw alinea 
1. Visie/voor- of nadeel/argument
2. Ondersteuning/subargument
3. Voorbeeld/uitleg

LET OP SIGNAALWOORDEN. 
Zorg dat alinea's op elkaar aansluiten. Geen mini-beschouwinkjes, maar één beschouwende, prettig leesbare tekst. 

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld alinea 
Het Tweede Kamerlid Tanja Jadnanansing vindt de lessen in burgerschap belangrijk 1). Het onderwijs heeft immers niet alleen de taak om leerlingen academische vaardigheden en kennis bij te brengen, maar ook om jongeren voor te bereiden op een leven als burgers in de Nederlandse samenleving. Volgens haar zijn Nederlandse jongeren op dit moment niet genoeg op de hoogte van de eisen die de maatschappij aan ze stelt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ze in vergelijking met jongeren uit andere landen weinig weten van democratische principes en mensenrechten 2). Lessen in burgerschap kunnen verandering brengen in die situatie.
Daartegenover staat ...
Tanja Jadnanansing: ‘Politiek en onderwijs: bemoei je met burgerschapsvorming.’ In: joop.nl
zie noot 1.

Slide 20 - Tekstslide

Hans Faber, directeur van de Dienst Terugkeer en Vertrek, noemt het kinderpardon (ten eerste, echter) een wassen  neus. (1) Om in aanmerking te komen voor het kinderpardon moet je namelijk meegewerkt hebben aan terugkeer. Als je eenmaal terugbent in land van herkomst, kun je echter geen recht meer maken op het kinderpardon. Er is dus nauwelijks een mogelijkheid om voor kinderpardon in aanmerking te komen. Lili en Howard gingen met hun verdwijning tegen de regels in, maar dit was hun enige kans. Je moet altijd kiezen uit twee kwaden. (2)

Slide 21 - Tekstslide

Bronvermelding
- 4.1 Papier
Auteur, A. (jaar, dag maand). Titel van het artikel. Naam Krant, p.
 
Kennedy, J. C. (2006, 29 april). Geen allahu akbar, wel anders eten: Nederland worstelt met diversiteit en gelijkwaardigheid. NRC Handelsblad: Opinie & Debat, p. 13.

Slide 22 - Tekstslide

Kooijmans, M. (2016). Jongeren verleiden uit de criminaliteit te blijven: Onderzoek naar talentgericht jongerenwerk. Vakblad Sociaal Werk, 17(6), 25-27. https://doi.org/10.1007/s12459-016-0105-z 


Slide 23 - Tekstslide

In de tekst
Schrijf na een citaat en/of onderaan iedere alinea een nummer. De nummers in je bronnenlijst verwijzen naar de nummers in de tekst, zodat we kunnen zien welke bronnen je gebruikt hebt. 

Slide 24 - Tekstslide

Voorbereiden op het onderwerp

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Opvallendheden oefenbeschouwingen
1. Kies een duidelijk dilemma/vraag. Dat maakt je beschouwing goed (maar als dit niet duidelijk is: niet goed).
2. Opbouw alinea's:
a. wat is je punt/kernzin/hoofdgedachte van alinea
b. wat is daarvoor je ondersteuning
c. licht dit toe met een voorbeeld/cijfers/citaat

Slide 28 - Tekstslide

2b. Alinea's
Geef in iedere alinea van het middenstuk aan welke groep/welk onderzoek/welke deskundige hier iets over heeft gezegd (de kapstok van je beschouwing).
Maak een koppeling tussen de alinea's: herhaling + signaalwoorden. 
Noteer onderaan iedere alinea de bron!

Slide 29 - Tekstslide

3. Schrijfstijl
Maak je zinnen niet te lang
Begin zinnen niet met want, of, en, omdat, maar. Begin een zin met een hoofdletter, eindig met een punt.
Schrijf cijfers tot twintig en ronde getallen uit en gebruik geen afkortingen. 
Begin alinea's niet met ik (wij). 
Maak geen spelfouten

Slide 30 - Tekstslide

Beschouwing
1. Kies een hoofdgedachte en benaderingswijze (wat wil je met je tekst)
2. Je inleiding bestaat uit twee delen: aandacht trekken + onderwerp introductie. Start met een pakkende zin. 
Onderwerp introductie = vraag: kies een duidelijke vraag, mensen kunnen het eens of oneens zijn! Hier staat of valt je tekst mee! Een voorbeeld wordt gegeven, maar je mag ook zelf kiezen. 

Slide 31 - Tekstslide

3. Alinea's
6 Alinea's in je middenstuk (3 voor, 3 tegen)
Driedeling in alinea's: je punt, ondersteuning, toelichting (voorbeeld)
Alinea's sluiten op elkaar aan door herhaling + signaalwoorden
Onderaan iedere alinea (of direct na citaat) noteer je de bronvermelding. 
Benoem in iedere alinea een deskundige (onderzoek/groep/bron)

Slide 32 - Tekstslide

4. Slot: herhaal de visies en eindig met een uitsmijter. Maak de cirkel rond (sluit aan bij je startzin)
5. Vergeet de titel niet
 6. Maak een gelijke verdeling van de alinea's!
6. Maak geen taal- of schrijffouten!
7. Maak een bronnenlijst (alfabetisch of achternaam auteur) en noteer onderaan iedere alinea welke bron je hebt gebruikt.  
8. Gebruik ten minste drie van de gegeven bronnen. 
9. Herschrijf en lever beide versies in. 

Slide 33 - Tekstslide