7.3 Hoe komt de overheid aan geld?

Plattegrond V3c
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Plattegrond V3c

Slide 1 - Tekstslide

Materiaal
Heb je alle spullen bij je?
- Boek
- Chromebook/laptop
- Schrift/papier
- Rekenmachine

Slide 2 - Tekstslide

In stilte werken
Telefoon inleveren --> Zwarte bak

Opdrachten maken --> Heel hoofdstuk 7 (7.1 t/m 7.4):
- Snap je het niet --> Lezen
- Snap je het niet --> Filmpje kijken op Pincode digitale omgeving in stilte!
- Snap je het niet --> Vragen aan docent --> gerichte vraag stellen!

Klaar --> Nakijken van H-7 en laten zien aan de docent
Klaar --> Werken aan de PO

Niet praten en in stilte werken! --> 3 waarschuwingen daarna wordt je eruit gestuurd

Slide 3 - Tekstslide

Programma vandaag
- Tweede deel PO politieke partijen
- Terugblik 7.2.
- Uitleg 7.3 Hoe komt de overheid aan geld?
- Huiswerk maken
- Blooket spelen

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik 7.2

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het sociaal minimum?
A
Door de overheid vastgesteld minimumbedrag om van te kunnen leven.
B
Het minimale bedrag wat een persoon krijgt van het UWV.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is Nederland?
A
Een voorzieningenstaat
B
Een verzorgingsstaat

Slide 7 - Quizvraag

Sociale zekerheid gaat uit van solidariteitsbeginsel, wat is het solidariteitsbeginsel
A
De sterken helpen de zwakken
B
De zwakken worden niet geholpen
C
Mensen die niet willen werken krijgen geld
D
Als je 67 jaar bent krijg je te maken met het UWV

Slide 8 - Quizvraag

Welke maatregelen zijn er om sociale zekerheid betaalbaar te houden? Meerdere antwoorden kunnen goed zijn.
A
Verhoging AOW-leeftijd
B
Verlaging AOW-leeftijd
C
Minder mensen met arbeidsbeperking of Bijstandsuitkering een baan
D
Meer mensen met arbeidsbeperking of Bijstandsuitkering een baan

Slide 9 - Quizvraag

7.3 Hoe komt de overheid aan geld?

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
In deze presentatie leer je:
- Voorbeelden van enkele belangrijke overheidsinkomsten.
- Het verschil tussen directe- en indirecte belastingen.
- Dat sommige belastingen gebaseerd zijn op het draagkrachtbeginsel.
- Dat andere belastingen gebaseerd zijn op het profijtbeginsel.

Slide 11 - Tekstslide

Inkomsten van de overheid
De overheid ontvangt belasting van burgers en bedrijven.
  
- Als je iets koopt, betaal je btw en soms accijns.
- Iedereen met een inkomen betaalt inkomstenbelasting.
- Werkgevers houden loonbelasting in op het brutoloon van werknemers.
- Nv’s en bv’s betalen vennootschapsbelasting over de winst.

De overheid ontvangt ook niet-belastingontvangsten,
bijvoorbeeld:
- Winst overheidsbedrijven
- Boetes


Slide 12 - Tekstslide

Directe- en indirecte belastingen
Directe belastingen betaal je rechtstreeks aan de overheid.
- Loon- en inkomstenbelasting
- Vennootschapsbelasting

Indirecte belastingen (kostprijsverhogende belastingen)
 zijn verwerkt in prijs product winkelier draagt deze belasting aan overheid af:
- Accijns --> Alcohol, benzine en sigaretten
- Btw (9% en 21%)


Slide 13 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel
Met een hoger loon heb je meer financiële draagkracht.


Het draagkrachtbeginsel geldt bij inkomens:
Je betaalt over een hoger brutoloon naar verhouding (= in procenten) meer belasting dan over een lager brutoloon.

Slide 14 - Tekstslide

Profijtbeginsel
Als je ergens gebruik van maakt, heb je er profijt van.
Het profijtbeginsel geldt bijvoorbeeld bij auto’s: wie een auto koopt of gebruikt, betaalt belasting, zoals:

  • Motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting)
       - Voor bezit van auto

  • bpm (belasting op personenauto’s en motorrijwielen)
       - bij aankoop auto

  • Accijns en btw
       - bij tanken




Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Opdrachten maken
Opdrachten:
7.3 vanaf blz. 198 --> 1, 2, 3, 4 en 5
7.3 vanaf blz. 200 --> 6, 7, 8, 9 en 10
timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide