2311_quiz ww spelling

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Oefenen met de spelling van

werkwoordspelling

TEST

Je ziet steeds het hele werkwoord. Er staat bij welke tijd je moet gebruiken.

Goed lezen dus!

VT

Casper (branden) zijn vingers gisteren.

1. brande
2. brandde
3. brandden
4. branden

VT DW

Maar iedereen heeft weleens (falen)

1. gefaald
2. gefaalt
3. gefalen

VT DW

Ook Marle en Noa hebben (beloven)...
(zin gaat verder op volgende dia)

1. belooft
2. beloovt
3. beloofd
4. beloovd

Hele werkwoord

....hun vingers niet meer te (branden)

1. brandden
2. brandde
3. brande
4. branden

TT

(vinden) je deze les ook zo leuk?

1. Vin
2. Vint
3. Vindt
4. Vind

TT

Finn (vinden) het hopelijk wel wat.

1. vind
2. vint
3. vindt

VT

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling

1. besteden
2. besteede
3. besteedden
4. besteeden

TT

Als Gabrielle nu eens een beetje (opschuiven).

1. opschuift
2. opschuifd
3. opschuivt
4. opschuivd

VT

Piet (verspreiden) vorige week folders.

1. verspreide
2. verspreiden
3. verspreidde
4. verspreidden

VT DW

Heeft iedereen zijn naam op de toets
(vermelden)?

1. vermeld
2. vermelt
3. vermeldt

VT

Anne (zetten) die van haar er eerder al op.

1. zet
2. zetten
3. zette
4. zat

VT DW

Ze zijn daarvoor flink (straffen).

1. gestraft
2. gestrafd
3. gestrafft
4. gestraffd

TT

Dit (gebeuren) gelukkig niet meer.

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

VT DW

Dit is nooit eerder (gebeuren).

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

VT DW

Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).

1. geleerd
2. geleert
3. geleerdt