chapitre 3 herhabcdg

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Salut V2B

VWO 2 chap 3 ABCD

Bonjour mes élèves . Vandaag gaan we de stof herhalen  voor de toets en we herhalen de werkwoorden op -ir. dit hoort niet bij de toets van as maandag.

Wat wel gevraagd gaat worden , zijn signaalwoorden.

deze kun je vinden online bij oefening 10.

Als het goed is, hebben jullie deze oefening al heel lang geleden gemaakt.

We beginnen nu met de herhaling van de imparfait en de werkwoorden op -ir. 

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Tu (regarder) regardais

Nous (chercher) cherchions

Marc (trouver) trouvait

Vous (aller) alliez

Laura et Joey (travailler) travaillaient

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Nous (avoir) avions

Je (vouloir) voulais

Vous (faire) faisiez

Elle (être*) était               "ét" is de stam

Let op

Er is = il y a    ^(avoir)

Er was = il y avait

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
Je (faire)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Nous (être)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Vous (aimer)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Elle (avoir)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Gijs et Danique (vouloir)

wat zijn signaalwoorden?

1. woorden die zinnen en alinea's aan elkaar plakken
2. woorden die wat feller gedrukt zijn in een tekst
3. woorden die kopjes van een alinea signaleert
4. je kunt van 2 korte zinnen hiermee 1 zin maken

Noem 3 signaalwoorden die een verband met "" aangeven

signaalwoorden

Je kunt van twee korte zinnen één zin maken. Je plakt ze dan aan elkaar vast met een signaalwoord. Bijvoorbeeld zo: Je ne vais pas au cinéma parce que je n’ai plus d’argent. In deze zin is parce que het signaalwoord.

Andere veelgebruikte signaalwoorden zijn: et, mais en donc.

Signaalwoorden worden ook gebruikt om alinea’s aan elkaar kunt plakken. Ze geven het verband weer.

verschillende verbanden

opsomming          et (en), aussi (ook), de plus (bovendien), par exemple (bijvoorbeeld)

reden       parce que (omdat), car (want), comme (aan het begin van de zin: omdat), c’est pourquoi (daarom), donc (dus), alors (dus)

gevolg         c’est pourquoi (daarom), donc (dus), alors (dus)

tegenstelling     mais (maar), au contraire (integendeel), par contre (daarentegen)

doel pour (om te)

conclusie    enfin (eindelijk), en conclusion (concluderend), bref (kortom), en général (in het algemeen)

tijd       d’abord (eerst), ensuite (vervolgens), finalement (uiteindelijk), avant (voor), après (nadat), puis (dan), pendant que (terwijl), souvent (vaak)

welke woorden hebben met een "opsomming" te maken

1. enfin, en général, pour résumer
2. par exemple, en plus, également, aussi, et
3. parce que, car, comme
4. mais, par contre

Signaalwoorden=> blz. 99 WB

LES VERBES EN "IR"

(kiezen) choisir

(eindigen)  finir

(groeien) grandir

(blozen) rougir                                        leer deze werkwoord (N-F)

(nadenken) réfléchir

(slagen) réussir

(invullen) remplir

LES VERBES EN "IR"

Le présent

1. IR eraf

2. je houdt de stam over

3. juiste uitgang erachter (is/is/it/issons/issez/issent)

LES VERBES EN "IR"

Le passé composé

1. vorm van avoir

2. voltooid deelwoord van choisir is "choisi"

Het voltooid deelwoord van ww-ir:

stam+i   (choisi/fini/grandi/rempli/réussi/réfléchi)

LES VERBES EN "IR"

L'imparfait

1. nous-vorm van het werkwoord in de présent

2. ons eraf -> stam

3. uitgang erachter (ais/ais/ait/ions/iez/aient)

(Dacht hij na) avant de commencer?

nadenken= réfléchir -> nous réfléchissons

Il réfléchissait

vertaal de werkwoordsvormen

(Jij kiest) (choisir) Tu choisis

(Wij groeien) (grandir) Nous grandissons / On grandit

(Hebben jullie ingevuld) (remplir) vous avez rempli

*(Dacht hij na) (réfléchir) il réfléchissait           (imparfait)

(Ik slaag) (réussir) je réussis

( Zij blozen) (rougir) ils/elles rougissent

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Jij kiest)

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Wij hebben ingevuld)

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Slagen jullie)

Vertaal de werkwoordsvormen.
Lieve et Marlot (groeiden)

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Ik denk na)

Noem het rijtje van
"remplir" in de présent

Noem het rijtje van
"grandir" in de imparfait

Heb je nog vragen? 

Veel succes met leren voor het so

stof: chap 3 ABCD

vergeet de signaalwoorden niet.