Imparfait + ww-ir

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

1. nous-vorm van het werkwoord

2. "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter (^jeais/^tuais/^il/elle/onait/^nousions/^vousiez/^ils/ellesaient)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Tu (regarder) regardais

Nous (chercher) cherchions

Marc (trouver) trouvait

Vous (aller) alliez

Laura et Joey (travailler) travaillaient

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Nous (avoir) avions

Je (vouloir) voulais

Vous (faire) faisiez

Elle (être*) était               "ét" is de stam

Let op

Er is = il y a    ^(avoir)

Er was = il y avait

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
Je (faire)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Nous (être)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Vous (aimer)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Elle (avoir)

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Gijs et Danique (vouloir)

LES VERBES EN "IR"

(kiezen) choisir

(eindigen)  finir

(groeien) grandir

(blozen) rougir                                        leer deze werkwoord (N-F)

(nadenken) réfléchir

(slagen) réussir

(invullen) remplir

LES VERBES EN "IR"

Le présent

1. IR eraf

2. je houdt de stam over

3. juiste uitgang erachter (is/is/it/issons/issez/issent)

LES VERBES EN "IR"

Le passé composé

1. vorm van avoir

2. voltooid deelwoord van choisir is "choisi"

Het voltooid deelwoord van ww-ir:

stam+i   (choisi/fini/grandi/rempli/réussi/réfléchi)

LES VERBES EN "IR"

L'imparfait

1. nous-vorm van het werkwoord in de présent

2. ons eraf -> stam

3. uitgang erachter (ais/ais/ait/ions/iez/aient)

(Dacht hij na) avant de commencer?

nadenken= réfléchir -> nous réfléchissons

Il réfléchissait

vertaal de werkwoordsvormen

(Jij kiest) (choisir) Tu choisis

(Wij groeien) (grandir) Nous grandissons / On grandit

(Hebben jullie ingevuld) (remplir) vous avez rempli

*(Dacht hij na) (réfléchir) il réfléchissait           (imparfait)

(Ik slaag) (réussir) je réussis

( Zij blozen) (rougir) ils/elles rougissent

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Jij kiest)

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Wij hebben ingevuld)

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Slagen jullie)

Vertaal de werkwoordsvormen.
Lieve et Marlot (groeiden)

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Ik denk na)

le pronom personnel

Het persoonlijk voornaamwoord

als lijdend voorwerp

Enkelvoud

le (m)

la (v)

-------------

l' (m/v)

voor een klinker of een stomme h)

Meervoud

les (mv)

Plaats in de zin

Voor de persoonsvorm

Staat een heel werkwoord in de zin?

Dan staan le, la, l' of les voor het hele werkwoord.

Plaats in de zin

Je mange la pomme. (v)

je la mange.

Tu as vu le film? (m)

Tu l' as vu?

Vous allez regarder les séries.

Vous allez les regarder?

regarder is een heel werkwoord.

Kies het juiste antwoord.
Tu rencontres Louise au cinéma.

1. Tu la rencontres Louise au cinéma.
2. Tu la rencontres au cinéma.
3. Tu rencontres la au cinéma.
4. Tu la rencontres.

Kies het juiste antwoord.
Je vais faire mes devoirs.

1. Je les vais faire.
2. Je vais faire les.
3. Je vais les faire.
4. Je vais faire mes devoirs.

Kies het juiste antwoord.
Tu n'as pas fait le contrôle.

1. Tu n'as pas le fait.
2. Tu ne l'as pas fait.
3. Tu l'as fait.
4. Tu ne le as pas fait.

Kies het juiste antwoord.
Vous avez acheté le magazine de Linda?

1. Vous l'avez acheté de Linda?
2. Vous l'avez acheté?
3. Vous avez l'acheté?
4. Vous le avez acheté?

Noem het rijtje van
"remplir" in de présent

Noem het rijtje van
"grandir" in de imparfait

Noem het rijtje van
"finir" in de passé composé

Noem het rijtje van
"réféchir" in de présent

Noem het rijtje van
"réussir" in de imparfait