In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Congruentie
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel
Je kunt het onderwerp en de persoonsvorm op elkaar afstemmen (congruentie). (p. 218)
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm in de zin?
"We hebben geen centen, maar spullen."
A
we
B
hebben
C
centen
D
spullen
Slide 3 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de zin?
"We maken geld om het te verbrassen."
A
we
B
maken
C
geld
D
te verbrassen
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de zin?
"We maken geld om het te verbrassen."
A
we
B
maken
C
geld
D
te verbrassen
Slide 5 - Quizvraag
Congruentie
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. De persoonsvorm geeft aan wat het onderwerp doet. Daarom moeten ze beide enkelvoud of beide meervoud zijn. Dat heet congruentie tussen het onderwerp en de persoonsvorm.
Slide 6 - Tekstslide
Kijk het filmpje!
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
de kudde koeien
A
de
B
kudde
C
koeien
Slide 9 - Quizvraag
Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
een groep wielrenners
A
een
B
groep
C
wielrenners
Slide 11 - Quizvraag
Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in:
Men zien/ziet door de bomen het bos niet meer
A
Men
B
zien/ziet
C
door de bomen
D
het bos
Slide 13 - Quizvraag
Wat is goed / congruent?
A
Men zien door de bomen het bos niet meer
B
Men ziet door de bomen het bos niet meer
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:
een partij sportschoenen
A
een
B
partij
C
sportschoenen
Slide 15 - Quizvraag
Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand