Samenvatting H5/H6/H7

Vandaag

Doelen

  • Aan het einde van de les heeft iedereen een inleiding op het hoofdstuk gehad
  • Aan het einde van de les weet iedereen wat:

- sport is;

- de kenmerken van sport zijn;

- de soorten sport zijn.


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
LevensbeschouwingMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag

Doelen

  • Aan het einde van de les heeft iedereen een inleiding op het hoofdstuk gehad
  • Aan het einde van de les weet iedereen wat:

- sport is;

- de kenmerken van sport zijn;

- de soorten sport zijn.


Slide 1 - Tekstslide

Kenmerken sport
  • Bij een sport horen regels
  • Elke sporter moet zich daaraan houden
  • Sport speelt af binnen een bepaalde organisatie

voorbeeld: sportbond KNVB of de Judo Bond Nederland

  • Lichamelijke activiteit
  • Wedstrijdvorm

Slide 2 - Tekstslide

Indeling sport
  • Sport kun je op verschillende manieren indelen:

a. actieve en passieve sportbeoefening

b. topsport en breedtesport

Slide 3 - Tekstslide

Leerpunten bij deze les
  • Kenmerken sport
  • Soorten sport: actieve/passieve sportbeoefening, en topsport/breedtesport
  • Redenen om te sporten

Slide 4 - Tekstslide

Vandaag

Doelen

  • Aan het einde van de les kan iedereen minimaal twee levensvragen bij sport noemen.
  • Aan het einde van de les weet iedereen wat het levensbeschouwelijk uitgangspunt van de Olympische Spelen is.
  • Aan het einde van de les weet iedereen wat andere uitgangspunten zijn
  • Aan het einde van de les kent iedereen het begrip doping.

Slide 5 - Tekstslide

Levensvragen bij sport
  • Is sport belangrijk voor mij?

  • Wat is het belangrijkste: het sporten zelf of het winnen?

  • Wat heb ik over voor mijn sport?

  • Als ik moet kiezen tussen school en sport, wat kies ik dan?

Slide 6 - Tekstslide

Uitgangspunt Olympische Spelen
  • Olympische Spelen (OS) als sportief evenement ontstaan in de Griekse oudheid uit godsdienstige feesten.
  • De naam komt van de plaats waar het georganiseerd werd: Olympia. 
  • Eerste OS: 776 voor Christus
  • In het begin één onderdeel: hardloopwedstrijd 200m. 
  • Duur 5 dagen en om de vier jaar georganiseerd.
  • Vrouwen en slaven mochten niet meedoen.
  • Geld was niet te verdienen wel aanzien en eer

Slide 7 - Tekstslide

Andere uitgangspunten OS
  • Ontmoeting en verbroedering van mensen 
  • Harmonie tussen lichaam, wil en geest
  • Plezier hebben in het leveren van prestaties
  • Een voorbeeld zijn voor jongeren
  • Ethische principes uitdragen (waarde mens)

Slide 8 - Tekstslide

Definitie "doping"
Een niet-natuurlijk middel of methode waarbij een sporter het doel heeft om zijn spieren te versterken of zijn uithoudingsvermogen te verbeteren.

Slide 9 - Tekstslide

Leerpunten bij deze les
  • Levensvragen bij sport
  • LB-uitgangspunt Olympische Spelen (ook jaartal)
  • Andere uitgangspunten
  • Begrip doping

Slide 10 - Tekstslide

Vandaag

Doelen

  • Aan het einde van de les ken je het begrip (beroeps)ethiek.
  • Aan het einde van de les ken je de begrippen 'waarden' en 'normen'.

Slide 11 - Tekstslide

Ethiek
  • Wat hoort wel en wat niet?
  • Welke waarden en normen horen bij je werk?

- Beroepsethiek

  • Dit is onderwerp van dit hoofdstuk.

Slide 12 - Tekstslide

Waarden
  • Ieder mens heeft bepaalde standpunten (mening/ideeën) over wat echt belangrijk is in het leven en wat nagestreefd moet worden.

--> deze standpunten worden waarden genoemd.


  • Waarden geven aan welke doelen je uiteindelijk je hebt bereikt.
  • Je kunt waarden ontdekken door te zoeken naar de reden waarom iemand iets wel of niet doet (waarom-vraag).

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld
  • Door veel te sporten en niet te roken kun je gezonder worden.
  • Dan is jouw waarde: gezondheid
  • Dan kan de vraag gesteld worden: waarom streef je naar gezondheid?
  • Mogelijk antwoord: omdat je dan gelukkig wil worden.
  • Dan is jouw tweede waarde: geluk

Slide 14 - Tekstslide

Waarden
  • Voorbeelden van waarden zijn dus: gezondheid en geluk
  • Om de waarden te bereiken moet je een aantal dingen doen:

Bij het gegeven voorbeeld

- veel sporten en niet lukken

  • Een waarde kun je steeds in één woord gebruiken
  • Andere voorbeelden van waarden

welvaart, gezelligheid, liefde, eerlijkheid en rechtvaardigheid

Slide 15 - Tekstslide

Definitie "waarden"

Standpunt over wat echt belangrijk is in het leven die nagestreefd wordt en in één woord wordt uitgedrukt.  


Slide 16 - Tekstslide

Normen
  • Normen zijn verwachtingen over het gedrag van mensen
  • Normen hangen samen met de waarden die je nastreeft


Voorbeeld:

Als je als waarde 'gezondheid' hebt dan moet je er iets voor doen om die waarde te bereiken. Je moet je gedrag er op afstemmen.


  • Soms worden de verwachtingen vastgelegd in regels: gedragsregels.

Slide 17 - Tekstslide

Ethiek
  • We weten nu wat waarden en normen zijn
  • Ethiek is het nadenken over waarden en normen en uiteindelijk het goede doen.
  • Ook op je werk moet je nadenken over wat wel of niet hoort op je werk --> beroepsethiek

Slide 18 - Tekstslide

Omschrijving "beroepsethiek"

Het nadenken over waarden en normen in je toekomstige beroep.

Slide 19 - Tekstslide

Doelen van Vandaag
- Aan het einde van de les weet je wat gedragsregels zijn.
- Aan het einde van de les heb je geleerd welke drie gedragsregels we kennen. 
- Aan het einde van de les heb je geleerd wat de drie gedragsregels betekenen. 
- Aan het einde van de les kun je voorbeelden van gedragsregels noemen.

Slide 20 - Tekstslide

Gedragsregels
  • Elke organisatie heeft regels over hoe je je moet gedragen. 
  • Soms staan de regels op papier: gedragscode. 
  • In een gedragscode kan bijvoorbeeld staan: Wat voor kleding je hoort te dragen tijdens je werk.
  • Als je werkt, kun je drie soorten codes tegenkomen: 
  1. Bedrijfscodes
  2. Beroepscodes
  3. Branchecodes

Slide 21 - Tekstslide

Bedrijfscodes
  • Doel 1: een bepaalde eenheid te krijgen in een bedrijf
  • Doel 2: duidelijkheid voor werknemers van wat er van ze verwacht wordt 
  • Doel 3: imago van een bedrijf goed houden of verbeteren

Slide 22 - Tekstslide

Beroepscodes
- Voorbeelden van bepaalde beroepen: makelaars, doktoren, inkopers, verplegers, etc. 
- In beroepscodes staan de gedragsregels die voor een bepaald beroep gelden.
- Deze regels zijn allemaal op schrift gesteld. 

Slide 23 - Tekstslide

Branchecodes
- Een branche is een verzameling van alle bedrijven die actief zijn in een bepaalde categorie: de toerismebranche, horecabranche, kledingbranche, etc. 

- Sommige branches hebben eigen regels. Deze staan in een branchecode. 
- Voorbeeld: Zo heeft de horecabranche (hotels, restaurants, etc.) een eigen gedragscode tegen discriminatie. 

Slide 24 - Tekstslide

Leerpunten bij deze les
  • Gedragsregels
  • Bedrijfscodes
  • Beroepscodes
  • Branchecodes

Slide 25 - Tekstslide

Vandaag
Doelen 
- Aan het einde van de les ken je het begrip beroepshouding. 
- Aan het einde van de les kun je het begrip beroepshouding uitleggen aan de hand van de begrippen 'vaardigheden' en 'houding'. 
- Aan het einde van de les ken je vijf kwaliteiten die je nodig hebt om je werk goed te kunnen doen. 

Slide 26 - Tekstslide

Beroepshouding
  • Bij een beroepshouding horen
  1.  goede omgangsvormen
  2. respect hebben voor klanten en collega's 
  3. netjes omgaan met de spullen van je baas en niet stelen.
  4. ruzies en problemen willen oplossen.

Slide 27 - Tekstslide

Kwaliteiten werk 
Om je werk goed te kunnen doen, heb je vijf kwaliteiten nodig. 
  1. Betrokkenheid 
  2. Zelfstandigheid 
  3. Ondernemingsgezien 
  4. Discipline
  5. Verantwoordelijkheidsgevoel

Slide 28 - Tekstslide

Leerpunten bij deze les
  • Beroepshouding.
  • 'vaardigheden' en 'houding'.
  • vijf kwaliteiten: 
  1. Betrokkenheid
  2. Zelfstandigheid
  3. Ondernemingsgezien
  4. Discipline
  5. Verantwoordelijkheidsgevoel

Slide 29 - Tekstslide

Vandaag
Doelen
  • Aan het einde van de les heb je geleerd hoe je met klanten moet omgaan. 
  • Aan het einde van de les heb je geleerd hoe je met collega's moet omgaan. 

Slide 30 - Tekstslide

Omgang klanten
  • In je werk heb je te maken met klanten
  • Soms worden klanten anders genoemd:
    - patiënten
    - bewoners
    -cliënten

Slide 31 - Tekstslide

Omgang klanten
  • Bij het omgaan van klanten heb je vier kwaliteiten nodig: 
  1. Tact 
  2. Inlevingsvermogen 
  3. Goede omgangsvormen 
  4. Respect

Slide 32 - Tekstslide

Tact

Gevoel hebben voor wat in een bepaalde situatie hoort of niet hoort. 
Tact
Je hoort mensen niet te kwetsen. Je moet opletten wat je zegt en wat je doet. Je hoort rekening te houden met wat andere mensen voelen en denken. Dat is ook in jouw belang: het voorkomt dat klanten bij je weglopen. 

Slide 33 - Tekstslide

Samenwerken 
  • Binnen een team is het belangrijk dat je goed kunt samenwerken. Dit betekent: 
  1.  samen dingen kunnen beslissen; 
  2. samen een probleem willen oplossen; 
  3. afspraken nakomen; 
  4. openstaan voor kritiek. 

Slide 34 - Tekstslide

Leerpunten bij deze les
  • Omgang met collega's 
  • Omgang met klanten
  • Vier kwaliteiten voor omgang met collega's en klanten

Slide 35 - Tekstslide