In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Werkwoordstijden
Slide 1 - Tekstslide
Doel van de les
Aan het einde van de les weet je de verschillen tussen de vier werkwoordstijden en kun je dit toepassen tijdens het zelfstandig werken.
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoordstijden
onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
onvoltooid verleden tijd (ovt)
voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
voltooid verleden tijd (vvt)
Slide 3 - Tekstslide
Wat betekent 'voltooid'?
Slide 4 - Open vraag
Wat betekent 'onvoltooid'?
Slide 5 - Open vraag
Waar staan de afkortingen 'tt en vt' voor?
Slide 6 - Open vraag
Werkwoordstijden
Onvoltooid = iets is nog niet gebeurd of afgerond
Voltooid = iets is al gebeurd of afgerond
TT = tegenwoordige tijd
VT = verleden tijd
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoordstijden 1
Om te bepalen of een zijn in de onvoltooide of voltooide tijd staa, kijk je of er een:
hulpwerkwoord hebben of zijn in de zin staat.
en kijk je of er een voltooid deelwoord in de zin staat.
Slide 8 - Tekstslide
Werkwoordstijden 2
Om te bepalen of de zin in de verleden tijd of tegenwoordige tijd staat -> kijk naar de persoonsvorm en kijk niet naar tijdwoorden (bijv. morgen, vandaag etc.)
Voltooid = er zit een hulpwerkwoord van 'hebben' of 'zijn' in en een 'voltooid deelwoord'.
Slide 9 - Tekstslide
Werkwoordstijden
OTT = Ik volg de les.
VTT = Ik heb de les gevolgd.
OVT = Ik volgde de les.
VVT = Ik had de les gevolgd.
Slide 10 - Tekstslide
Hoeveel werkwoordstijden onderscheiden we?
A
1
B
2
C
4
D
6
Slide 11 - Quizvraag
In welke tijd staat de onderstaande zin?
In de vakantie is hij van zijn fiets gevallen.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt
Slide 12 - Quizvraag
In welke tijd staat de onderstaande zin?
De aannemer moet morgen het huis opleveren.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt
Slide 13 - Quizvraag
In welke tijd staat de onderstaande zin?
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt
Slide 14 - Quizvraag
Ik snap nu wat werkwoordstijden zijn en kan nu zelfstandig aan het werk?