Modal Verbs

Modal verbs


Log on to this lesson to participate.

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Modal verbs


Log on to this lesson to participate.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Can & Be able to
Modal verb of ability
1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je can of be able to gebruiken.
2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot en can't
3. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.
Zinnen met be able to zijn formeler dan can
4. als je wilt zeggen dat iemand iets kon gebruik je was / were able to + hele werkwoord.

Slide 3 - Tekstslide

I ___ swim very well.
A
can
B
am able to
C
be able to

Slide 4 - Quizvraag

She ___ do the impossible.
A
is able to
B
can

Slide 5 - Quizvraag

I ___ come to your party tonight, but I'm not sure my parents will let me.
A
can
B
am able to
C
should be able
D
cannot

Slide 6 - Quizvraag

He ___ do that yesterday.
A
was unable to
B
couldn't
C
could not able to

Slide 7 - Quizvraag

Must, have to, should, ought to
Modal verbs of obligation
1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af.
2. must (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) moet. Krachtiger dan should.

3. has to / have to + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. Iets moet van iemand anders
4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.

5. ought to + hele werkwoord om advies te geven, als iets moet, als iets gedaan zou moeten. Formeler

Slide 8 - Tekstslide

I ___ study a lot for tests. My sister doesn't, she's a better learner than I am.
A
should
B
have to
C
must

Slide 9 - Quizvraag

You ___ do your homework or you'll get in trouble later.
A
must
B
have to
C
should

Slide 10 - Quizvraag

There are plenty tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
must not
B
should not
C
don't have to

Slide 11 - Quizvraag

It's a hospital. You ... smoke.
A
must not
B
are not allowed to
C
should not
D
may not

Slide 12 - Quizvraag

He is late. He ......... be here by now.
A
must
B
could
C
should
D
ought to

Slide 13 - Quizvraag

May, might, be allowed to
Modal verbs of Permission
1. may / might + hele werkwoord om toestemming te vragen of zeggen dat iets niet is toegestaan. 'may' is mogen en 'might' is zou mogen.

2. be allowed to + hele werkwoord om te zeggen dat iets (niet) is toegestaan volgens de regels.

Slide 14 - Tekstslide

... I ask you a question sir?
A
may
B
might
C
am I allowed to

Slide 15 - Quizvraag

.... you smoke in the school?
A
May
B
Might
C
Is it allowed to

Slide 16 - Quizvraag

You ... (not) drive faster than 30km/h.
A
may not
B
might not
C
are not allowed to
D
must not

Slide 17 - Quizvraag

Practice more
Google "modal verbs practice"
Google "could would should ought to practice"
Check the exercise on modal verbs in your WR.

Slide 18 - Tekstslide

This lesson was....
Very helpful!
Helpful
Somewhat helpful
Not very helpful
Useless

Slide 19 - Poll