Toedienen van medicatie

Medicatie toedienen


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Medicatie toedienen


Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Lesdoelen
  • Algemene principes rondom medicatie toedienen
  • Veiligheid
  • Toedieningsvormen
  • Tips en tops

Slide 3 - Tekstslide

In drukke avonddienst krijg je een telefoontje om alvast medicatie te geven aan een patient. De medicatieopdracht zal de arts later in orde maken.
Wat doe jij?

Slide 4 - Open vraag

Waar staat de afkorting UR voor?
A
Urine retentie
B
Uitmuntend resultaat
C
Uitsluitend op recept verkrijgbaar
D
Uiterste reactiesnelheid

Slide 5 - Quizvraag

aanvullen
Oorzaak wegnemen
Voorkomen
Profylaxe
Causaal
Suppletie

Slide 6 - Sleepvraag

Hier zie je een vorm van orale medicatie. Wat is belangrijk om
te onthouden?
A
Je mag deze oplossen
B
Je mag ze niet malen
C
Ze smaken heel erg zoet
D
Ze kunnen door een sonde

Slide 7 - Quizvraag

Algemene Principes - de regel van 5
  1. Juiste medicijn
  2. Juiste persoon 
  3. Juiste tijdstip
  4. Juiste hoeveelheid
  5. Juiste toedieningswijze

Slide 8 - Tekstslide

Veiligheid
  • Bewaren van medicatie:
  • Houdbaarheidseisen (koel, droog)
  • Houdbaarheidsdatum
  • Beheer - apotheek
  • Ongebruikte medicatie

Slide 9 - Tekstslide

  • De verpleegkundige die het medicijn toedient is de verantwoordelijke
  • Dubbel check
  • Controle op basis van herkenbaarheid van het medicijn is uit den boze.



Slide 10 - Tekstslide

1. Juiste medicijn
  • Controleer dat het juiste medicijn in de juiste dosering toegediend wordt
  • Let op benaming van medicatie: generiek vs merknaam
  • Check bijwerkingen, interactie
 

Slide 11 - Tekstslide

2. Juiste persoon
  • Gebruik de scanner
  • Vraag evt. na

Slide 12 - Tekstslide

3. Juiste tijdstip
  • Vaste tijden
  • zie volgende slide

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer mag je van het voorgeschreven tijdstip afwijken?

Slide 14 - Open vraag

4. Juiste hoeveelheid/ dosering


  •  Gebruik alleen medicijnen waarvan het etiket goed leesbaar is
  •  Let op een eventuele vervaldatum.
  •  Doseer zorgvuldig. Twijfel? Vraag na.



Slide 15 - Tekstslide

5. Juiste toedieningsvorm
  •  De juiste wijze van toedienen
  •  Het medicijn wordt werkelijk ingenomen
  •  De reactie van de zorgvrager
  • De toedieningstechnieken





Slide 16 - Tekstslide

Welke toedieningsvormen ken je?

Slide 17 - Woordweb

Toedieningsvormen
  • per os/oraal
  • per rectum/rectaal
  • vaginaal
  • door middel van druppels
  • door middel van zalf.
  • per injectie
  • per inhalatie/via de luchtwegen







Slide 18 - Tekstslide

Per os / Oraal
  • Let op pil grootte
  • Kan de patiënt slikken?
  • Malen of niet?
  • Tijdstip

Slide 19 - Tekstslide

Per Anum / Rectaal
Linker zij
Opgetrokken knie

Slide 20 - Tekstslide

Zetpil - Klysma - Rectiole

Let op:
Aambeien, Fissuurtjes en Anale Prolaps

Slide 21 - Tekstslide

Oog druppelen / zalven
  • Controleer de houdbaarheidsdatum op de verpakking.
  • Schrijf op een nieuw flesje of tube de dag van openen
  • Raakt niet met het flesje of de tube het oog, oogleden of wimpers aan

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Oor druppelen

Slide 24 - Tekstslide

Neus druppelen / sprayen

Slide 25 - Tekstslide

Sublinguaal
- Onder de tong
-Snel opgenomen.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat is een contra-indicatie?
A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 28 - Quizvraag

Een dragee is...
A
een zetpil
B
een tablet met een suikerlaagje
C
een soort injectie
D
een bruistablet

Slide 29 - Quizvraag

Wat wordt verstaan onder cumulatie van medicijnen?
A
te veel medicijnen
B
ophoping van medicijnen
C
afhankelijkheid
D
steeds meer nodig voor dezelfde werking

Slide 30 - Quizvraag

Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik

Slide 31 - Quizvraag

welke medicatiefouten worden er veel gemaakt?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Te laat gegeven
B
Verkeerde cliënt
C
Te hoge of lage doseringen
D
Verkeerde combinaties

Slide 32 - Quizvraag

Wie heeft de bevoegdheid om medicatie uit te schrijven?
A
De arts
B
De verpleegkundige
C
De verzorgende
D
De apotheek

Slide 33 - Quizvraag

Wat doe je als eerste als er een medicatiefout is gemaakt?
A
Melden bij leidinggevende
B
MIC invullen
C
Huisarts/arts raadplegen
D
Onderzoeken waarom het fout gegaan is

Slide 34 - Quizvraag

De reden waarom iemand een medicijn voorgeschreven krijgt noemen we een:
A
contra-indicatie
B
indicatie

Slide 35 - Quizvraag

Voorbeeld van een symptoombestrijder is ......
A
Antibiotica
B
Hormonen
C
Pijnstiller
D
Maagmiddel

Slide 36 - Quizvraag

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enterale
B
Parenterale

Slide 37 - Quizvraag

Oraal betekent..
A
medicijnen via de anus
B
medicijnen via de huid
C
medicijnen via een injectie
D
medicijnen via de mond

Slide 38 - Quizvraag

Einde

Slide 39 - Tekstslide