wk6-les2

Nederlands 
15 januari 2021
Wat heb je nodig?
Chromebook + lesboek + schrift + pen

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
15 januari 2021
Wat heb je nodig?
Chromebook + lesboek + schrift + pen

Slide 1 - Tekstslide

wat gaan we doen?
10 minuten mededelingen:
Absentencontrole, lesinhoud, lesdoelen
15 minuten:
nakijken huiswerk: samen, problemen bespreken
15 minuten:
aantekeningen overnemen
10 minuten:
opdrachten maken
5 minuten:
afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
-Je kent de regels voor de trappen van vergelijking beter als eerst
-Je hebt de kennis van Leesvaardigheid opgefrist en weet wat je kunt doen om de toets voor te bereiden

10 minuten

Slide 3 - Tekstslide

mededelingen
  • PW is verplaatst naar maandag 18 januari ! HELP !!!!

Slide 4 - Tekstslide

tekstbegrip herhaling
Hoofdstuk 1 + 2 
Onderwerp van een tekst:
In een paar woorden zeggen waar de tekst over gaat. 
Geen zin. 
Geen vraag.
Deelonderwerp van een alinea:
In een paar woorden zeggen waar de alinea over gaat.
Geen zin. 
Geen vraag. 
Geen voorbeeld of uitleg. 
Globaal lezen
Lees de eerste zin van de alinea. Daar lees je het meestal al. Soms is het de tweede of laatste zin van de alinea.
De rest is uitleg/voorbeeld bij wat er besproken wordt (=deelonderwerp)
Oriënterend lezen:
Waar gaat de hele tekst over?
Kijk naar titel, inleiding, eerste zinnen van de alinea's.
Welke woorden of begrippen komen in bijna iedere alinea terug?

Slide 5 - Tekstslide

tekstbegrip herhaling
Hoofdstuk 3
Hoofdgedachte - één zin die de hele tekst samenvat. Je noemt altijd het onderwerp in de hoofdgedachte. Het is géén vraag (maar het antwoord op de vraag) Je kunt vaak een zin uit de inleiding of het slot overschrijven.

Inleiding - hier lees je meestal wat het onderwerp is. Soms met een verhaaltje, een grapje, iets dat je nieuwsgierig maakt en je aandacht trekt.
middenstuk - hier worden de verschillende kanten van het onderwerp besproken (de deelonderwerpen)
slot- hier staat vaak een samenvatting (=herhaling) of een conclusie
Precies lezen
Je leest de hele tekst. Je kunt nu zeggen wat er over het onderwerp geschreven is. De boodschap van de tekst.
vb:
onderwerp= Engelse coronavariant
hoofdgedachte= In Nederland wordt nu extra getest om de Engelse coronavariant te vinden. 

Slide 6 - Tekstslide

tekstbegrip herhaling 
Hoofdstuk 4
Zoekend lezen: je zoekt naar informatie in een tekst.
Je let speciaal op bepaalde woorden, getallen, symbolen, vetgedrukte woorden enz.
                                       De vier leesstrategieën zijn:
Oriënterend lezen (je weet het onderwerp van de tekst)
Globaal lezen (je weet welke deelonderwerpen er besproken worden) 
Precies lezen (wat wordt er over het onderwerp gezegd = hoofdgedachte)
Zoekend lezen (je zoekt bepaalde informatie door slim te lezen)

Slide 7 - Tekstslide

tekstbegrip H1 t/m H4 
woordraadstrategieën
Wat doe je als je een moeilijk woord tegenkomt in de tekst?
Zoek in de woordomgeving naar een
synoniem
omschrijving
voorbeeld 
tegenstelling

Slide 8 - Tekstslide

tekstbegrip H1 t/m H4 
Belangrijke begrippen
Citeren = letterlijk overschrijven
         Je hoeft niet de hele zin over te schrijven.
         Je kunt ook de eerste drie en de laatste drie woorden opschrijven.
vb:   "De minister wilde ... werd niet geloofd."
Alinea= een 'blokje' tekst dat je herkent aan de witregels   
illustratie = afbeelding bij een tekst
bron= waar de tekst vandaan komt (de Volkskrant, nos.nl, Parool etc.)

Slide 9 - Tekstslide

voorbeeld 
tekst uit de Volkskrant van woensdag 12 januari 2021

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
lees oriënterend 

Wat is het onderwerp van de tekst?

Hoeveel alinea's zie je?

Slide 11 - Tekstslide

onderwerp?

Slide 12 - Open vraag

het onderwerp 
welk woord komt in bijna iedere alinea terug?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

De inleiding
Waarom staat deze tekst in de krant (=aanleiding)?

Wat zou de hoofdgedachte van de tekst kunnen zijn? Welke zin zou je kunnen citeren (=overschrijven)

Slide 15 - Tekstslide

deelonderwerpen
Samen kijken naar de alinea's. Waarover gaan ze?

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

huiswerk
maandag 18 januari
12:30 tot 13:30 uur
 
TOETS LEESVAARDIGHEID H1 t/m H4

Slide 18 - Tekstslide

nakijken-blz.115 opdr. 1

Slide 19 - Tekstslide

nakijken-blz.115 opdr. 2
aardig – aardiger – aardigst
boos   – bozer  – boost
chagrijnig – chagrijniger – chagrijnigst / meest chagrijnig 
dapper – dapperder – dapperst
druk – drukker – drukst
enthousiast – enthousiaster – meest enthousiast
graag – liever –  liefst

Slide 20 - Tekstslide

nakijken-blz.115 opdr. 2
grof – grover – grofst
komisch – komischer – meest komisch
laf – laffer – lafst
lekker – lekkerder – lekkerst
schoon – schoner – schoonst
spannend – spannender – spannendst
weinig – minder – minst
zielig – zieliger – zieligst


Slide 21 - Tekstslide

Aantekening: trappen van vergelijking
Stellende trap
vergrotende ~
overtreffende ~
leuk
leuk+er
leuk+st
duur
duur+der
duur+st
boos
bozer
boos+t
verbaasd
verbaasd+er
meest verbaasd
verrast
verrast+er
meest verrast
logisch
logisch+er
meest logisch
"verbaasdst" is héél raar. 
Probeer het maar eens uit te spreken
"logischst" is héél raar. 
hoeveel klinkers staan daar achter elkaar?
"verrastst" is héél raar. 

Slide 22 - Tekstslide