lees goed de theorie door, achter de rode stippels in je boek!
maak uit je boek vraag 1 t/m 13 op blz 102 en verder
maak de lesson up vragen uit deze les
maak de woordenlijst van paragraaf 4.1
Slide 14 - Tekstslide
Oefenen
Pak je boek erbij en check de theorie uit de paragraaf als je een vraagt niet weet.
Succes!
Slide 15 - Tekstslide
Jijzelf bent de verzekeraar/verzekerde.
A
Verzekeraar
B
Verzekerde
Slide 16 - Quizvraag
Hoe heet het bedrag dat je betaalt aan de verzekeraar om verzekerd te zijn?
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom
Slide 17 - Quizvraag
Wat is verzekeren?
A
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van de verzekeraar door de verzekerde
B
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade
C
Het overnemen van de financiële gevolgen van een verzekerde door de verzekeraar
D
Het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van een verzekerde door de verzekeraar
Slide 18 - Quizvraag
Waarin staan de rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar?
A
Eigen risico
B
Polisvoorwaarden
C
Polis
D
Premie
Slide 19 - Quizvraag
Hoe noemen we het overnemen van de financiële gevolgen van een verzekerde door een verzekeraar?
A
Verzekeren
B
Premie
C
Polisvoorwaarden
D
Assurantiebelasting
Slide 20 - Quizvraag
Het bedrag dat de verzekerde elke maand aan de verzekeraar betaalt
A
Schade
B
Premie
C
Schadevergoeding
D
Eigen Risico
Slide 21 - Quizvraag
Premie is de vergoeding die de verzekeraar betaalt om verzekerd te zijn.
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quizvraag
Je sluit een verzekering af. Dan ben jij de ………(verzekeraar/verzekerde).
A
verzekeraar
B
verzekerde
Slide 23 - Quizvraag
Het bedrag dat de verzekeraar aan de verzekerde betaalt bij schade
A
Premie
B
Claim
C
Schadevergoeding
D
Geldsom
Slide 24 - Quizvraag
Met welke verzekering verzeker je je ziektekosten?
A
ww
B
zorgtoeslag
C
zorgverzekering
D
inboedelverzekering
Slide 25 - Quizvraag
Jijzelf bent de verzekeraar/verzekerde.
A
Verzekeraar
B
Verzekerde
Slide 26 - Quizvraag
Waar of NIET waar: als je een verzekering afsluit ben je de verzekeraar.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quizvraag
Bij schade betaalt de verzekeraar je een schadevergoeding als je verzekerd bent.
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Wanneer je een verzekering afsluit betaal je als verzekeraar premie aan de verzekerde.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 29 - Quizvraag
De premie is vergoeding die de verzekeraar betaald om verzekerd te zijn.
A
Ja
B
Nee
Slide 30 - Quizvraag
Een AVP vergoedt de schade als deze ... is veroorzaakt
A
per ongeluk
B
met opzet
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het doel van de AVP verzekering? Schade vergoeden .....
A
... als er tijdens je vakantie iets gebeurt.
B
... vanaf je 18e.
C
... die jij onopzettelijk aanbrengt bij anderen.
D
... die jij aanbrengt bij anderen
Slide 32 - Quizvraag
AVP staat voor:
A
Aansprakelijkheids
verblijf
B
Aanspraak van personen
C
Aansprakelijkheids
verzekering
D
Aardbeien Vanille Pannenkoeken
Slide 33 - Quizvraag
AVP staat voor:
A
Aansprakelijkheidsverzekering particulieren
B
Aanspraakpunt voor problemen
C
Allriskverzekering voor particulieren
D
Aansprakelijkheidsverzekering personen
Slide 34 - Quizvraag
De AVP dekt de financiële gevolgen van
A
De diefstal van jouw fiets.
B
Schade die derden jou toebrengen.
C
Schade die je toebrengt aan derden.
D
Slijtage aan jouw fiets.
Slide 35 - Quizvraag
Wat is onjuist over een AVP?
A
AVP staat voor aansprakelijkheidsverzekering particulier.
B
Een APV geldt ook voor huisdieren.
C
Het is verplicht om een AVP te hebben.
Slide 36 - Quizvraag
De AVP vergoedt
A
alle schade
B
alleen materiele schade
C
schade die je zonder opzet bij een ander veroorzaakt
D
schade die je bij jezelf zonder opzet veroorzaakt
Slide 37 - Quizvraag
Bereken de verzekeringskosten: De premie is €34,60, de poliskosten is 4,50 en de assurantiebelasting is 21%.
A
€39,10
B
€47,31
C
€41,87
D
€8,21
Slide 38 - Quizvraag
Annet sluit een verzekering af. De premie is €110,25, de poliskosten zijn €9,50. Bereken de verzekeringskosten in het eerste jaar. Houdt rekening met 21% assurantiebelasting.