Grammar Questions 1

Grammar: Questions 1
vraagzinnen met:                       to be 

vraagzinnen met:                       can 

vraagzinnen met:                       do / does
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Grammar: Questions 1
vraagzinnen met:                       to be 

vraagzinnen met:                       can 

vraagzinnen met:                       do / does

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

TO BE

I am 
you are 
he/she/it is 
we are 
you are 
they are 
ZIJN 

ik ben 
jij bent 
hij/zij/het is 
wij zijn 
jullie zijn 
zij zijn 

Slide 2 - Tekstslide

In het Engels heb je 3 vormen: am, are, is
In het Nederlands heb je 4 vormen: ben, bent, is, zijn
Er staat 2x  you are  in het rijtje. Waarom zou dat zijn?

werkwoord vooraan zetten

I am a student.
--> Am I a student? 
You are a student. 
--> Are you a student?
He/She is a teacher. 
--> Is he/she a teacher? 

werkwoord vooraan zetten

Ik ben student. 
--> Ben ik student?
Jij bent student.
--> Ben jij student?
Hij/Zij is docent.
--> Is hij/zij docent?

Slide 3 - Tekstslide

In dit geval werkt het in het Engels net zo als in het Nederlands. 
werkwoord vooraan zetten

I can  sing.
--> Can I sing? 
You can  dance. 
--> Can you dance?
He/She can a teach. 
--> Can he/she teach? 

werkwoord vooraan zetten

Ik kan zingen. 
--> Kan ik zingen?
Jij kunt dansen.
--> Kun jij dansen?
Hij/Zij kan les geven.
--> Kan hij/zij les geven?

Slide 4 - Tekstslide

In dit geval werkt het in het Engels net zo als in het Nederlands. 
Maar het Engels is wel héél gemakkelijk. Er is maar één vorm: Can ...? 

Slide 5 - Video

Deze slide heeft geen instructies

English: 2 forms of the verb.


I                    like   pizza. 
You             like   basketball. 
He/She     likes   school. 
We              like   pizza.     
You             like   basketball. 
They          like   school. 
Nederlands: 3 vormen van het werkwoord.

Ik            houd van pizza. 
Jij           houdt van basketbal. 
Hij/zij    houdt van school. 
Wij          houden van pizza. 
Jullie     houden van basketbal.
Zij           houden van school. 

Slide 6 - Tekstslide

Belangrijk: het werkwoord herkennen1! 
In het Engels neemt het werkwoord maar 2 vormen aan, zonder -s- of met -s-. 
Dat is dus makkelijker dan in het Nederlands.
In het Nederlands zijn er 4 vormen van het werkwoord. 

Hoe maak je vraagzinnen van de zinnen hieronder?

I                 like pizza. 
You          like basketball. 
He/She  likes school. 
We           like pizza. 
You         like basketball. 
They      like school. 
Er komt iets bij. 
En er gaat ergens een -s- af. 

Do   I like pizza?
Do   you like basketball?
Does   he/she like  school?
Do   we like pizza?
Do   you like basketball?
Do   they like school?

Slide 7 - Tekstslide

Er komt een werkwoord bij: een hulpwerkwoord. 
Let op: 
Bij de vraagzinnen die met  do  beginnen, kun je  do  gewoon vóór de bevestigende zin zetten. 
Bij vraagzinnen die met   does  beginnen, moet je de -s- achter het werkwoord weglaten. 
Je zou kunnen zeggen dat de -s- al gebruikt is in   does
Je kunt ook zeggen dat je in vraagzinnen met do of does altijd het hele werkwoord gebruikt. 

Hoe maak je vraagzinnen van de zinnen hieronder?

I                  live   in Groningen. 
You            live   in Assen.  
He/She    lives   in Amsterdam. 
We             live   in Groningen. 
You           live   in Assen. 
They        live   in Amsterdam. 
Er komt iets bij. 
En er gaat ergens een -s- af. 

Do   I live in Groningen?
Do   you live in Assen?
Does   he/she live  in A'dam?
Do   we live in Groningen?
Do   you live in Assen?
Do   they live in A'dam?

Slide 8 - Tekstslide

Let op: 
Bij de vraagzinnen die met  do  beginnen, kun je  do  gewoon vóór de bevestigende zin zetten. 
Bij vraagzinnen die met   does  beginnen, moet je de -s- achter het werkwoord weglaten. 
Je zou kunnen zeggen dat de -s- al gebruikt is in   does

Hoe maak je vraagzinnen van de zinnen hieronder?

I                  worry too much. 
You            lworry too much.
He/She    worries  too much.
We            worry too much. 
You           worry too much. 
They        worry too much. 
Er komt iets bij. 
Wat valt je nog meer op? 

Do   I                     worry ...?
Do   you              worry ...?
Does   he/she  worry ... ?
Do   we               worry ... ?
Do   you             worry ... ?
Do   they           worry ... ? 

Slide 9 - Tekstslide

Let op: 
Bij de vraagzinnen die met  do  beginnen, kun je  do  gewoon vóór de bevestigende zin zetten. 
Bij vraagzinnen die met   does  beginnen, moet je de -s- achter het werkwoord weglaten. 
Je zou kunnen zeggen dat de -s- al gebruikt is in   does

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Question words

Who?
What?
Where?
Why?
Which?
How?
Whose?
Vraagwoorden

Wie?
Wat? 
Waar? 
Waarom?
Welke?
Hoe?
Wiens? (Van wie?)

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom?
A
Who?
B
Whose?
C
Which?
D
Why?

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin met:
Why + are ...

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke?
A
Wich?
B
Witch?
C
Whitch?
D
Which?

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin met:
Which + do ...

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wiens?
A
Who?
B
Whose?
C
Whoose?
D
Whoes?

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een vraagzin met:
Whose + pen ...

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

opdrachten
opdrachten op ItsLearning

downloaden 
opslaan als 
maken 
inleveren/uploaden

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies