Verwijswoorden - les 5 - die/dat

verwijswoorden die/dat
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Taal

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

verwijswoorden die/dat

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
1. Ik weet wat een verwijswoord doet.
2. Ik kan het verwijswoord die of dat in een zin vinden.
3. Ik vertel waar het verwijswoord die of dat naar verwijst. 
4. Ik weet wanneer ik die of dat moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een verwijswoord?
Het verwijst naar een woord wat al eerder is gebruikt in de tekst.
Het verwijst naar:
  • mens
  • dier
  • ding


Slide 3 - Tekstslide

Hoe weet je of je die of dat gebruikt?
Dat heeft te maken met de lidwoorden ‘de’ en ‘het’.

Naar een het-woord verwijs je met ‘dat’:
Het boek dat…

Naar een de-woord verwijs je met ‘die’:
De beer die…




Slide 4 - Tekstslide

Ezelsbruggetje
Onthoud dat de laatste letter van het verwijswoord hetzelfde is als de laatste.

Letter van het lidwoord:
Bij ‘het’ hoort ‘dat’.
Bij ‘de’ hoort ‘die’.

Slide 5 - Tekstslide

De jongen ,…… stoer deed, moest huilen.
A
die
B
dat

Slide 6 - Quizvraag

Het meisje,……. kwaad was, is nu weer blij.
A
die
B
dat

Slide 7 - Quizvraag

De boom, …… in het park staat, is dik.
A
die
B
dat

Slide 8 - Quizvraag

De tafel, …… niet schoon was, werd weggezet.
A
die
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

Het krukje , ……. in de keuken stond, is weg.
A
die
B
dat

Slide 10 - Quizvraag

De doos dat/die in de kast stond, is leeg

Slide 11 - Open vraag

Onze poes, dat/die stout was, geeft nu lieve kopjes.

Slide 12 - Open vraag

Ik ken een meisje, dat/die heel hard, kan lopen.

Slide 13 - Open vraag

Een banaan, dat/die in de schaal ligt, is bruin.

Slide 14 - Open vraag

Mijn jurk, dat/ die heel vuil is, moet in de was.

Slide 15 - Open vraag

Waar verwijst die naar?
De vaas, die van de tafel viel, was meteen kapot.

Slide 16 - Open vraag

Waar verwijst die naar?
De jongen, die de bus moest halen, was te laat.

Slide 17 - Open vraag

Waar verwijst die naar?
De grijze poes, die daar loopt is van mijn buren.

Slide 18 - Open vraag