Woordenschat gr. 6 week 5 les 1A "Bewegen, sport en spel"

Je bent "actief" wanneer je ...
A
lui op de bank hangt
B
je veel doet of beweegt
C
je hard werkt
D
je slaapt
1 / 12
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Je bent "actief" wanneer je ...
A
lui op de bank hangt
B
je veel doet of beweegt
C
je hard werkt
D
je slaapt

Slide 1 - Quizvraag

Je "conditie" geeft aan
A
hoe goed je kunt leren
B
hoe hard je kunt lopen
C
hoe hard je kunt werken
D
hoe fit je bent

Slide 2 - Quizvraag

Wat is "de deelname"?
A
het meedoen aan iets, bijvoorbeeld aan een wedstrijd
B
het delen van iets

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent: "de score bijhouden"?
A
kijken hoe de wedstrijd gaat
B
opschrijven wanneer de wedstrijd begint
C
vastleggen hoeveel punten er worden behaald in een wedstrijd
D
vastleggen of er goede acties zijn in de wedstrijd

Slide 4 - Quizvraag

De finish is ....
A
een lijn die de start aangeeft
B
een lijn die je moet volgen
C
een lijn die aangeeft waar het eindpunt is van een wedstrijd
D
een pijl die aangeeft waar heen moet

Slide 5 - Quizvraag

"De intekenlijst" is een lijst ....
A
waarop je je naam zet als mee wilt doen
B
waarop je je naam schrijft om iemand te feliciteren
C
waarop je mag tekenen
D
waarop je mag schrijven

Slide 6 - Quizvraag

De mountainbike is ....
A
een fiets waar je hard mee kunt fietsen
B
een stevige fiets waarmee je over onverharde paden kunt fietsen
C
een fiets om wedstrijden mee te fietsen
D
een stevige fiets om mee over de straat te fietsen

Slide 7 - Quizvraag

Het racket is
A
een voorwerp waarmee je honkbal speelt
B
een voorwerp waarmee je hockey speelt
C
een voorwerp waarmee je slaat
D
een voorwerp waarmee je een bal of een shuttle slaat

Slide 8 - Quizvraag

De betekenis van "scoren" is ....
A
iets regelen
B
punten maken in een wedstrijd
C
iets halen
D
iets winnen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een "stick"?
A
een voorwerp in de vorm van een staaf om een bal mee weg te slaan
B
een stok om een bal mee te slaan
C
een staaf

Slide 10 - Quizvraag

Als iets of iemand je "voorbij flitst"....
A
komt hij/zij/het langzaam voorbij
B
komt hij/zij/het snel voorbij
C
komt hij/zij/het heel snel voorbij
D
komt hij/zij/het niet voorbij

Slide 11 - Quizvraag

"zich ergens voor opgeven" betekent .......
A
de moed opgeven
B
ergens aan meedoen of erbij zijn
C
ergens voor afzeggen
D
ergens niet bij zijn

Slide 12 - Quizvraag