Vocabulary - oefenen voor de toets

• Engels
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 5

Vocabulary

Periode B - A5

Toets volgende week:

- Deel A: Vocabulary
= E-N, N-E, en N-E in zin plaatsen

Deel B: Reading
= één tekst uit je reader (met nieuwe vragen)
= twee oude examenteksten

Moet je nog veel/weinig leren voor het vocabulary deel?

1. Translate: "eloquent"

1. elegant
2. bevoegd
3. welbespraakt
4. bijzonder

2. Translate: "disposal"

1. differentiatie
2. verwijdering
3. opheldering
4. afname

3. Translate: "devalue"

1. afbreuk doen aan
2. waarderen
3. ophelderen
4. afstand doen van

4. Translate: "conspiracy"

1. contract
2. conventie
3. samenscholing
4. samenzwering

5. Translate: "denote"

1. aangeven
2. opblazen
3. afbreken
4. ontzeggen

6. Translate: "discrete"

1. onmogelijk
2. afzonderlijk
3. voortdurend
4. onbekend

7. Translate: "admittedly"

1. opgegeven
2. opgeschreven
3. toegegeven
4. overleven

8. Translate: "compatible"

1. bereikbaar
2. combineerbaar
3. verstelbaar
4. complex

9. Translate: "convene"

1. construeren
2. kortsluiten
3. opzeggen
4. samenkomen

10. Translate: "daunting"

1. zeldzaam
2. toegewijd
3. intimiderend
4. kostbaar

11. Vertaal: "hedendaags"

1. convenient
2. contemporary
3. altruistic
4. destined

12. Vertaal: "zakelijke"

1. nocturnal
2. prudent
3. serene
4. corporate

13. Vertaal: "tekort"

1. deficiency
2. permission
3. maintenance
4. requirement

14. Vertaal: "verminderen"

1. ensure
2. diminish
3. incorporate
4. pursue

15. Vertaal: "scherpzinnig"

1. astute
2. frivilous
3. infatuated
4. mundane

16. Vertaal: "ongeveer"

1. aproximately
2. approximately
3. aproximatily
4. approximatily

17. Vertaal: "gevangenschap"

1. confinment
2. confinement
3. convinment
4. convinement

18. Vertaal: "vreselijk"

1. apaling
2. appaling
3. apalling
4. appalling

19. Vertaal: "verkrijging"

1. aquisition
2. acquisition
3. acusition
4. accusition

20. Vertalen: "handelswaar"

1. comodity
2. commodity
3. comoddity
4. commoddity

21. Translate: "to grant"

1. besluiten
2. afschuiven
3. toekennen
4. vergroten

22. Translate: "to induce"

1. overwegen
2. in gang zetten
3. verklaren
4. afleiden

23. Translate: "subordinate"

1. opvolger
2. ondergeschikte
3. vertegenwordiger
4. vervanger

24. Translate: "legislation"

1. leeropbrengst
2. leerplicht
3. wetgeving
4. rechtzaak

25. Translate: "immature"

1. meeslepend
2. indrukwekkend
3. onvoorspelbaar
4. onvolwassen

26. Translate: "to exhibit"

1. executeren
2. verdedigen
3. namaken
4. tentoonstellen

27. Translate: "forthcoming"

1. aanstaande
2. vergevorderde
3. volledige
4. ontgrendelde

28. Translate: "practitioner"

1. demonstrant
2. producent
3. ontwikkelaar
4. beoefenaar

29. Translate: "inference"

1. intentie
2. initiatief
3. gevolgtrekking
4. storing

30. Translate: "negation"

1. negativiteit
2. onderbouwing
3. uitwissing
4. ontkenning

31. Vertaal: "brandstichtend"

1. illustrious
2. insubstantial
3. incendiary
4. improbable

32. Vertaal: "volhoudend"

1. tenacious
2. precious
3. prestigious
4. vicious

33. Vertaal: "lomp"

1. menacing
2. watchful
3. ungainly
4. juvenile

34. Vertaal: "stimulans"

1. recommendation
2. incentive
3. addition
4. appreciation

35. Vertaal: "overtreden"

1. to accompany
2. to violate
3. to advance
4. to permit

36. Vertaal: "spontaniteit"

1. spontanity
2. spontaniety
3. spontaneity
4. spontaineity

37. Vertaal: "toevoeging"

1. supplement
2. suplement
3. suppelment
4. supelment

38. Vertaal: "vernedering"

1. indignation
2. indigmation
3. imdignation
4. imdigmation

39. Vertaal: "bovenmatig"

1. exessive
2. exesive
3. excessive
4. excesive

40. Vertaal: "storing"

1. inteference
2. interverence
3. inteverence
4. interference

Rest van de les:

- Bezig met woordjes leren
- Lees de teksten in je reader 
(welke vind je makkelijk/moeilijk)
- Denk om je boekverslag! 
(moet deze vrijdag ingeleverd & dossier-onderdeel, 
dus denk om de deadline!)