les 3: lezen, tekstverband en signaalwoorden

Welkom bij les 3
  • hoofdgedachte en onderwerp
  • kernzinnen
  • tekstverbanden en signaalwoorden
  • feiten, meningen en argumenten
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij les 3
  • hoofdgedachte en onderwerp
  • kernzinnen
  • tekstverbanden en signaalwoorden
  • feiten, meningen en argumenten

Slide 1 - Tekstslide

De vorige les hebben we het gehad over...


leesstrategieën
tekstdoelen en tekstsoorten

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdgedachte en onderwerp

Slide 3 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
  • Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
  • Het onderwerp is nooit een hele zin
  • Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
  • Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst


Slide 4 - Tekstslide

Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
  • De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
  • Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
  • Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp en wat is de hoofdgedachte?

Slide 7 - Open vraag

Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Yellow Cabs"
Hoofdgedachte
De circa 13.00 fameuze gele taxi's in de Amerikaanse metropool New York worden vervangen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de hoofdgedachte en het onderwerp?

Slide 9 - Open vraag

Kernzin

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een kernzin?

Slide 11 - Woordweb

Kernzin
  • De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
  • De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
  • De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
  • De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin

Slide 12 - Tekstslide

Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij. 

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de kernzin?
A
Je kunt er dieren verzorgen.
B
Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
C
Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken.
D
Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen.

Slide 14 - Quizvraag

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 15 - Tekstslide

Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.

Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat

Slide 18 - Tekstslide

Jan heeft zijn vmbo-diploma gehaald, waardoor hij kan studeren.
A
Opsomming
B
Conclusie
C
Oorzaak en gevolg
D
Tegenstelling

Slide 19 - Quizvraag

Ik ga vandaag eerst naar school. Daarna ga ik sporten.

A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijd
D
Conclusie

Slide 20 - Quizvraag

Kortom, we winnen deze wedstrijd wel.
A
Tegenstelling
B
Tijd
C
Conclusie
D
Voorbeeld

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Antwoorden
Maar = tegenstelling
Zo = voorbeeld
Ook = opsomming
waardoor = gevolg
Daarnaast = opsomming

Slide 23 - Tekstslide

Mening - Feit - Argument

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen
een feit en een mening?

Slide 25 - Woordweb

Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk. 

Slide 26 - Tekstslide

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 27 - Quizvraag

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 28 - Quizvraag

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 29 - Quizvraag

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 30 - Quizvraag

Ik vind dat het openbaar vervoer voor iedereen gratis moet zijn.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 31 - Quizvraag

Als het OV gratis is, zullen er minder files zijn, omdat mensen dan sneller met de trein gaan.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 33 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 34 - Quizvraag

Huiswerk voor volgende week:
Maak oefenexamen op facet en vul de analyse voor jezelf in.
Zie instructie in Teams > kanaal Nederlands

Tot dan!

Slide 35 - Tekstslide