(1I & 1H) Año 1 2021 semana 11 clase 1

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

¡Hola! ¿Qué tal?

OBJETIVOS (DOELEN)

Na deze les...

• ...ken ik de bezittelijk voornaamwoorden
• ...weet ik wat este, esta, estos en estas betekenen
• ...kan ik este, esta, estos en estas gebruiken in een zin
• ...kan ik ontkennende zinnen maken

TEXTO LT p. 35

Dit waren de bezittelijk voornaamwoorden, de zelfstandig naamwoorden die erbij horen en de vertalingen die in de tekst op LT p. 35 stonden. Kijk ze zelf na:

1. sus cosas (haar spullen), 2. su madre (haar moeder), 3. su compañero (haar collega), 4. mi habitación (mijn kamer), 5. mi móvil (mijn mobiel), 6. tu chaqueta (jouw jas), 7. tu madre (jouw moeder), 8. tus amigos (jouw vrienden), 9. tus cedés (jouw cd's), 10. tus revistas (jouw tijdschriften), 11. tu mochila (jouw rugzak), 12. mis cosas del cole (mijn schoolspullen), 13. tu móvil (jouw mobiel), 14. tu casa (jouw huis)

este, esta, estos, estas

• Betekenis: dit/deze
• Vier verschillende vormen; welke je moet gebruiken hangt af van het zelfstandig naamwoord dat erbij hoort:

--> Este libro  es interesante (=Dit boek is interessant)

--> Esta es su casa (=Dit is zijn huis)

--> Estos son mis amigos (=Dit zijn mijn vrienden)

--> Estas tiendas son grandes (=Deze winkels zijn groot)

	mannelijk	vrouwelijk
enkelvoud	este	esta
meervoud	estos	estas

... es mi escritorio.

(=Dit is mijn bureau.)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

... son tus revistas, ¿verdad?

(=Dit zijn jouw tijdschriften, toch?)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

... es la habitación de mi hermana.

(=Dit is de kamer van mijn zus.)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

... cosas son de mi madre.

(=Deze spullen zijn van mijn moeder.)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

... helados son para vosotros.

(=Deze ijsjes zijn voor jullie.)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

... helados son para vosotros.

(=Deze ijsjes zijn voor jullie.)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

... es mi casa.

(=Dit is mijn huis.)

1. Este
2. Esta
3. Estos
4. Estas

Ontkennende zinnen

• Bevestigende vs. ontkennende zinnen ('no' vóór het werkwoord)

> En mi ciudad, hay tiendas (=In mijn stad zijn er winkels)

> En mi ciudad, no hay tiendas (=In mijn stad zijn er geen winkels)

> Mi madre está en casa (=Mijn moeder is thuis)

> Mi madre no está en casa (=Mijn moeder is niet thuis) 

Maak deze zin ontkennend en controleer 'm:

El colegio está en Haren.

Maak deze zin ontkennend en controleer 'm:

El cine está al lado de mi casa.

Maak deze zin ontkennend en controleer 'm:

Mi amiga tiene una carpeta.

Vertaal en controleer:

Mijn pen zit (bevindt zich) niet in mijn rugzak.

Vertaal en controleer:

Elena spreekt geen Nederlands.

Vertaal en controleer:

Mijn ouders zijn niet thuis.

¡Ya está!

Dat was 'm! Maak nu het huiswerk voor de volgende les:

1. maken+nakijken: LE p. 24 ej. 9 y 12
   
2. leren: LT p. 192+193