H7 - §7.2 Warmte

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Welkom in de les

Vandaag:

• terugblik
• lesdoelen §7.2
• instructie §7.2
• opdrachten maken
• afsluiten les 

 

§7.2 - Warmte

Vragen §7.1

Terugblik §7.1

Opgave 9a

Opgave 9b

Opgave 9c, d & e

Kleur is een stofeigenschap

1. Juist
2. Onjuist

Vorm is een stofeigenschap

1. Juist
2. Onjuist

Kookpunt is een stofeigenschap

1. Juist
2. Onjuist

Volume is een stofeigenschap

1. Juist
2. Onjuist

Moleculen bestaan uit...?

1. Atomen
2. Moleculen
3. Zuivere stoffen
4. Mengsels

Een zuivere stof bestaat uit...?

1. Atomen
2. Dezelfde moleculen
3. Zuivere stoffen
4. Mengsels

Een mengsel bestaat uit...

1. Atomen
2. Moleculen
3. Zuivere stoffen
4. Mengsels

Dichtheid is een stofeigenschap

1. Juist
2. Onjuist

Als de dichtheid van een stof groter is dan die van water, zinkt deze stof in water.

1. Juist
2. Onjuist
3. Kun je niet weten

Je leert ...

• uitleggen wat het verschil is tussen warmte en temperatuur;
• rekenen aan warmte;
• de soortelijke warmte van een stof berekenen;
• uitleggen wat de gevolgen van de grote soortelijke warmte van water zijn.

Discussievraag

De ballon is gevuld met water.

Waarom knapt de ballon niet?

DEMO 

50 mL zonnebloemolie (20 ºC) mengen met 50 mL water (80 ºC)

Demo mengen koude slaolie en heet water

Breng 50 mL slaolie van 20 graden in een bekerglas (gebruik maatverdeling op glas). Voeg 50 mL kokend water (100 graden)

toe (bijschenken tot streepje van 100 mL). Roer goed en meet de eindtemperatuur. 

Deze is veel hoger dan 60 graden (= gemiddelde van de begintemperaturen). De oorzaak is dat de soortelijke warmte 

van water veel hoger is.

Overigens zou de proef veel eerlijker zijn als niet de volumina maar de massa’s in het begin 

gelijk zouden zijn. Het verschil in dichtheid is echter niet zo groot (die van slaolie is ongeveer 10% kleiner).

Wanneer je 50 ml zonnebloemolie (20 ⁰C) mengt
met 50 ml kokend water (80 ⁰C)
dan is de temperatuur van het mengsel ....

Warmte en temperatuur

Temperatuur: graden Celcius (ºC)

- is een grootheid.

- is een maat voor de snelheid van moleculen. 

Hoe hoger te temperatuur, des te sneller bewegen

de moleculen.

Hoe hoger de temperatuur, des te meer

bewegingsenergie.

Warmte en temperatuur

Warmte: Joule (J)

- is een vorm van energie. 

Als je warmte (energie) aan een voorwerp 

toevoegt, stijgt de temperatuur van het voorwerp. 

Warmte en temperatuur

Warmte: Joule (J)

- is een vorm van energie. 

Als je warmte (energie) aan een voorwerp 

toevoegt, stijgt de temperatuur van het voorwerp. 

De toegevoegde warmte wordt gebruikt om de bindingen tussen de moleculen te verbreken.

Warmte en temperatuur

Faseovergang: 

- de bindingen tussen de moleculen wordt verbroken. 

Als je warmte (energie) aan een voorwerp 

toevoegt, stijgt de temperatuur van het voorwerp. 

De toegevoegde warmte wordt gebruikt om de bindingen tussen de moleculen te verbreken.

Warmte en temperatuur

Faseovergang: 

Warmte toevoegen

Warmte toevoegen

Warmte onttrekken

Warmte onttrekken

Warmte en temperatuur

Warm                         of                         Warmte

Temperatuur

Energie

Verwarmen en soortelijke warmte

Verwarmen: 

- energie (warmte) toevoegen aan het water.

- hoe meer water, hoe meer warmte.

Waar hangt de hoeveelheid toe te voegen warmte

van af?

Waar hangt de hoeveelheid toe te voegen warmte
van af?

Verwarmen en soortelijke warmte

Soortelijke warmte:

- de warmte die nodig is om 1 g van een stof

1 ºC in temperatuur te laten stijgen.

Verwarmen en soortelijke warmte

Soortelijke warmte:

Q=c ⋅ m ⋅ ΔT

Even oefenen!

Een waterkoker (1600 W) verwarmt 1,5 L water van 20 ⁰C tot 100⁰C. 

Ga ervanuit dat er geen energie verloren gaat.

Bereken hoeveel warmte de waterkoker moet leveren.

Gebruik de G,G,F,B,A methode.

Antwoord!

G: c = 4,2 J/(g . ⁰C),    m = 1,5 . 10³ g,     ­      T = 80 ⁰C

G: Q = ?

F:  

B:

A: de waterkoker moet 504.000 J aan warmte leveren.

Q=c ⋅ m ⋅ ΔT

Q=4,2 ⋅ 1500 ⋅ 80=504.000

Δ

Nog een keer oefenen!

Een brokje zilver van 44 gram en 25 ºC wordt sterk afgekoeld. Het zilver staat hierbij 700 J aan warmte af. De soortelijke warmte van zilver is 0,24 J/(g . ºC). 

Bereken de eindtemperatuur. 

Antwoord!

G: c = 0,24 J/(g . ⁰C),    m = 44 g,     ­Qaf  = 700 J

G: Teind = ?

F:  

B:

A: De eindtemperatuur is 25 - 66,3  = -41,3  ⁰C

Q=c ⋅ m ⋅ ΔT

ΔT=​0,24 ⋅ 44​​−700​​=−66,3

ΔT=​c ⋅ m​​Q​​

Aan de slag!

Lezen §7.2 uit je boek

Maak: 15 t/m 26

Zs

Aan de slag!

Lezen §7.2 uit je boek

Maak: 15 t/m 26

Zf

Wat weet je al???

IJzer

Wanneer je 23 joule warmte aan een ijzeren blokje toevoegt stijgt de temperatuur met 10 ºC toe. De massa van het ijzeren blokje is 5 gram.

Bereken de soortelijke warmte van ijzer.

Antwoord!

G: Q = 23 J,    m = 5 g,            ­T  = 10 ⁰C

G: c = ?

F:  

B:

A: De soortelijke warmte van ijzer is 0,46 J/(g . ⁰C)

Q=c ⋅ m ⋅ ΔT

c=​10 ⋅ 5​​23​​=0,46

c=​ΔT ⋅ m​​Q​​

Δ

Je kunt...

• uitleggen wat het verschil is tussen warmte en temperatuur;
  
• rekenen aan warmte;
  
• de soortelijke warmte van een stof berekenen;
  
• uitleggen wat de gevolgen van de grote soortelijke warmte van water zijn.

Ja, dat kan ik!

😒🙁😐🙂😃