§7.2 Warmte - les 1 - 3A3

Lesplanning
  1. Korte uitleg warmte VS temperatuur
  2. Maken opgave 15 t/m 17
  3. Uitleg soortelijke warmte
  4. Maken opgave 18 t/m 23
    en 25
  5. Klassikaal drijven
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
  1. Korte uitleg warmte VS temperatuur
  2. Maken opgave 15 t/m 17
  3. Uitleg soortelijke warmte
  4. Maken opgave 18 t/m 23
    en 25
  5. Klassikaal drijven

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les 
  • ken je het verschil tussen warmte en temperatuur;
  • weet je wat de soortelijke warmte is.

Slide 2 - Tekstslide

2

Slide 3 - Video

Warm & warmte
Warm zegt iets over de temperatuur. Hoe warmer
een voorwerp/stof is hoe hoger de temperatuur. 

Warmte is een vorm van energie. Als je warmte
aan een voorwerp toevoegt, stijgt de
temperatuur van het voorwerp. Als je warmte
aan een voorwerp onttrekt, daalt de temperatuur
van het voorwerp. 


Slide 4 - Tekstslide

00:16
Wat denk jij?
Het boek heeft een lagere temperatuur dan de harddrive.
Het boek heeft een even hoge temperatuur als de hardrive.
Het boek heeft een hogere temperatuur dan de hardrive.

Slide 5 - Poll

01:58
Wat verwacht jij?
Als je een ijsblokje gelijktijdig op een aluminiumblokje en een ander ijsblokje op een plastic blokje legt dan ...

Slide 6 - Open vraag

Warmte of temperatuur?
De vonken van sterretjes voel je nauwelijks op je hand. Toch is de temperatuur van zo'n vonkje wel degelijk een paar duizend graden Celsius. De vonk koelt snel af als hij je huid raakt. De vonk is zo klein dat hij maar weing warmte afgeeft. 

Slide 7 - Tekstslide


Opwarmen
Warmte is energie die stroomt van voorwerpen met een hoge temperatuur naar een lage temperatuur. Uiteindelijk krijgen ze dezelfde temperatuur.

Slide 8 - Tekstslide


Opwarmen
Verschillende materialen

Temperatuur 1 ºC omhoog:
  • 1 gram ijzer 🡪 0,46 joule
  • 1 gram tin 🡪 0,22 joule

Slide 9 - Tekstslide

Soortelijke warmte
  • De soortelijke warmte van een stof is de hoeveelheid warmte, die deze stof opneemt per massa-eenheid van de stof en per graad temperatuurstijging (of afstaat bij temperatuurdaling).

  • Temperatuur 1 ºC omhoog:
    - 1 gram ijzer 🡪 0,46 joule soortelijke warmte ijzer: 0,46 J/(g·ºC)
    - 1 gram tin 🡪 0,22 joule soortelijke warmte tin: 0,22 J/(g·ºC) 

Slide 10 - Tekstslide

De soortelijke warmte van ijzer is 0,46 J/(g*⁰C). De temperatuur van een ijzeren blokje (5 g) neemt 10 ºC toe. Bereken hoeveel warmte er is toegevoegd aan dit blokje.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
§7.2 opgave 15 t/m 17 maken
timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Je voegt aan twee stoffen met gelijke massa 100 J warmte toe. De temperatuur van stof A neemt meer toe dan de temperatuur van stof B. Welke stof heeft de grootste soortelijke warmte?
A
Stof A
B
Stof B

Slide 14 - Quizvraag

Soortelijke warmte
De soortelijke warmte van een stof is de hoeveelheid energie wat nodig is om 1 gram van een stof met 1 graad omhoog te laten stijgen.

Van water is dat 

Het symbool is c
4,2Jg0C

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
Een waterkoker (1600 W) verwarmt 1,5 L water van 20 ⁰C tot 100⁰C. 

A. Bereken hoeveel warmte de waterkoker moet leveren. 

B. Bereken hoeveel minuten de waterkoker daarover doet.
Ga ervanuit dat er geen energie verloren gaat.
cwater = 4,2 J/g/⁰C

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Een brokje zilver van 44 gram en 25 ˚C wordt stek afgekoeld. Het zilver staat hierbij 700 J aan warmte af. De soortelijke warmte van zilver is 0,24 J/g˚C. Bereken de eindtemperatuur. 

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
§7.2 opgave 18 t/m 23 en 25
De volgende les krijg je tijd om deze opgaven af te ronden.

Slide 19 - Tekstslide

Welke opgaves wil je bespreken?

Slide 20 - Woordweb

Boei A is aan de onderzijde verzwaard
met eenbetonnen blok. Bij boei B is er
beton in de boei aangebracht.
Verder zijn beide boeien
volkomen gelijk. Beide boeien
steken even ver boven het water
uit.
A
De massa van het betonblok in A is groter.
B
De massa van het betonblok in B is groter.

Slide 21 - Quizvraag

Boei B heeft een massa van 7,8 kg.
55% van blok B bevindt zich onder
water. Hoe groot is de massa van
het verplaatste water?

Slide 22 - Open vraag

Boei B heeft een massa van 7,8 kg. 55% van blok B bevindt zich
onder water. Bereken het volume van blok B. De dichtheid van het water is 1,03 g/cm³.

Slide 23 - Tekstslide