2vwo Lezen 1.3

Tekstverbanden en signaalwoorden 
timer
5:00
Tas tegen de gele muur en spullen op je tafel!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Tekstverbanden en signaalwoorden 
timer
5:00
Tas tegen de gele muur en spullen op je tafel!

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
1. Terugblik vorige les over tekstverbanden.
2. Startopdracht nabespreken
3. Tekstverbanden en signaalwoorden (2)
4. Gezamenlijk oefenen
5. Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Tekstverbanden (blz. 17)
Deze ken je al: chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend tekstverband

Deze behandelen we vandaag:
1. doel-middel tekstverband
2. oorzakelijk tekstverband
3. redengevend tekstverband
4. toegevend tekstverband 
5. vergelijkend tekstverband
6. voorwaardelijk tekstverband

Filmpje kijken over de lesstof

Slide 3 - Tekstslide

Bij een chronologisch verband...
A
is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd
B
worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd
C
wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp
D
worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven

Slide 4 - Quizvraag

Bij een toelichtend verband...
A
is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd
B
worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd
C
wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp
D
worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven

Slide 5 - Quizvraag

1. Doel-middel-verband
Geeft aan welk middel gebruikt wordt om een bepaald doel te bereiken.

Bijbehorende signaalwoorden: 
door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat


Slide 6 - Tekstslide

2. Oorzakelijk verband
Laat zien waardoor iets gebeurt. Je hebt hier zelf geen invloed op. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te


Slide 7 - Tekstslide

3. Redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. Je hebt hier zelf een keuze om iets wel of niet te doen. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege


Slide 8 - Tekstslide

4. Toegevend verband
Geeft een andere kant van de zaak aan. 

Bijbehorende signaalwoorden: 
(al)hoewel, (des)ondanks, niettemin, ofschoon, ook al, weliswaar, zij het (dat)


Slide 9 - Tekstslide

5. Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de auteur iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Bijbehorende signaalwoorden: 
in vergelijking met, net als, als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met


Slide 10 - Tekstslide

6. Voorwaardelijk verband
Maakt duidelijk onder welke voorwaarde iets (niet) gebeurt.

Bijbehorende signaalwoorden: 
als (...dan), in het geval dat, indien, mits, tenzij, wanneer


Slide 11 - Tekstslide

Welk verband vind je in de volgende zin?

Er brak brand uit in het stadion, waardoor de wedstrijd niet kon doorgaan.
A
voorwaardelijk
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 12 - Quizvraag

Welk verband vind je in de volgende zin?

Voor het proefwerk geschiedenis had ik een slecht cijfer, omdat ik er te weinig voor geleerd had.
A
doel-middel
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 13 - Quizvraag

Welk verband vind je in de volgende zin?

Vergeleken met vorig jaar zijn de temperaturen in de Alpen nu een stuk hoger.
A
toegevend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
vergelijkend

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag!
  • Maak opdracht 1, 3, 4 op blz. 18,19, 20
  • Niet af? Huiswerk voor de volgende keer
timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide