H5/H6mavo3NN
1 / 27
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
lezen.
Een standpunt, stelling of mening zijn drie woorden voor hetzelfde...
Een standpunt, stelling of mening zijn drie woorden voor hetzelfde...
A
ja
B
nee
C
ik weet het (nog) niet...
Slide 4 - Quizvraag
WONI: want, omdat, namelijk en immers zijn...
A
gefripste kernoliwoorden
B
informatiewoorden
C
signaalwoorden
Slide 5 - Quizvraag
Volgens (mij/hem), ik vind, naar mijn mening, de opvatting is.... zijn
A
signaalwoorden die bij conclusie horen
B
signaalwoorden die bij mening horen
C
signaalwoorden die bij argument horen
Slide 6 - Quizvraag
Signaalwoorden die bij conclusie horen zijn...
A
ten eerste, vervolgens en daarna
B
dus, kortom, concluderend, dat betekent
C
zo, zoals, bijvoorbeeld
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Is 'Ik word helemaal gek' een overdrijving of ironie?
A
overdrijving
B
ironie
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van ironie?
A
Ik heb eeuwig staan wachten op de trein
B
Evelien draagt lelijke kleding: je kan zo mee doen met een fashionshow
C
Ik kan dat duizendmaal beter
D
Wat een lekker weertje zeg
Slide 10 - Quizvraag
Lees je in deze zin ironie:
'Jippie! Vandaag les over ironie.'
'Jippie! Vandaag les over ironie.'
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quizvraag
Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst? Het regent weer.... het heeft weer geregend...
A
Ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.
Slide 12 - Quizvraag
werkwoordspelling.
Wat is goed?
Wat is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
C
Hij heeft de boel belazerdt
Slide 13 - Quizvraag
werkwoordspelling
wat is goed?
wat is goed?
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
Slide 14 - Quizvraag
(worden) jij ook zo moe van werkwoordspelling? wat is 'word'?
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord
Slide 15 - Quizvraag
Werkwoordspelling
wat is goed?
Hij is een ober! hij bedien.... graag mensen.
wat is goed?
Hij is een ober! hij bedien.... graag mensen.
A
Hij bediend
B
bedient
Slide 16 - Quizvraag
werkwoordspelling
Hij onthou...moeiteloos een bestelling.
Hij onthou...moeiteloos een bestelling.
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
Slide 17 - Quizvraag
Hoe gebruik je afkortingen?
KLM en a.u.b.....
KLM en a.u.b.....
A
Je geeft een woord met max. 3 letters weer.
B
Een afkorting schrijf je met één of meer punten.
C
Je gebruikt geen hoofdletter.
D
Geen enkel antwoord is goed.
Slide 18 - Quizvraag
Sexting is een afkorting
A
Nee
B
Ja van sex en texting (uit het Engels)
C
Ja van seks en tinder
D
Ja van send en tits (uit het Engels)
Slide 19 - Quizvraag
Btw is de afkorting voor
A
Belasting toegevoegde waarde
B
Bruto toegevoegde waarde
C
By the way
Slide 20 - Quizvraag
Verkleinwoord oma
A
Omaatje
B
Oma'tje
C
Omatje
D
Opoe
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het verkleinwoord van
lolly?
lolly?
A
lol
B
lolly'tje
C
lollietje
D
lollitje
Slide 22 - Quizvraag
Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje
Slide 23 - Quizvraag
Voortgezet middelbaar onderwijs....
A
vmbo
B
VMBO
Slide 24 - Quizvraag
Zon en paneel wordt als samenstelling...
A
zonnenpaneel
B
zonnepaneel
Slide 25 - Quizvraag
Wat een reuzenleuke oefening...
A
tja, dat is wel goed
B
dus.... fout
C
mag allebei
