Dat of wat

Betrekkelijke voornaamwoorden
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijke voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Met betrekkelijke voornaamwoorden verwijs je naar woorden die eerder in de tekst staan.
Het-woorden  enkelvoud         De-woorden enkelvoud of meervoud
Dat                                      Die

Slide 2 - Tekstslide

Het geld dat wij hebben verdiend.
De jongen die een jong zusje heeft.
De plannen die Sandra had gemaakt.

Slide 3 - Tekstslide

De betrekkelijke voornaamwoorden wat en wie verwijzen naar iets of iemand eerder in de tekst.

Slide 4 - Tekstslide

Wat gebruik je:
  • Na onbepaalde voornaamwoorden als iets, niets, alles of enige:
                 - Alles wat je hier ziet, is zelfgemaakt.
  • Na dat of datgene:
                - Dat wat je niet hebt, is altijd het aantrekkelijkst.
  • Na de overtreffende trap:
                - Het eerste wat ik doe als ik thuiskom, is de hond aaien.
  • Als verwijzing naar een zin die ervoor staat:
                 - Ik ben heel ziek, wat niet goed uitkomt.

Slide 5 - Tekstslide

Het programma ... gisteren de meeste kijkers trok, was boer zoekt vrouw.
A
wat
B
dat

Slide 6 - Quizvraag

Dat is het liefste ... iemand ooit voor mij heeft gedaan.
A
wat
B
dat

Slide 7 - Quizvraag

De brug stond open, ... Ben een flinke vertraging opleverde.
A
wat
B
dat

Slide 8 - Quizvraag

Hier is het bureau ... je vorige week besteld had.
A
wat
B
dat

Slide 9 - Quizvraag

Is dat het meisje ... je gisteren in de trein leerde kennen?
A
wat
B
dat

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide