BVJ HAVO 4 H5.6 spieren en beweging

5.6 Spieren en beweging
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5.6 Spieren en beweging

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdrachten 41 en 42

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven
  2. Je kunt de effecten van training en dopinggebruik uitleggen
  3. Je kunt de uitvoering van een onderzoek en de conclusies evalueren (verschil weten tussen betrouwbaar en valide)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

80E

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Glad spierweefsels
Kenmerken:
  1. Langwerpige spiercellen
  2. 1 celkern per cel
  3. Trage samentrekking, maar niet snel vermoeid
  4. Geïnnerveerd door autonome zenuwstelsel

Komt voor in:
  1. huid                       4. bloedvaten
  2. darmkanaal       5. iris
  3. ademspieren

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dwarsgestreept
spierweefsel 
Kenmerken:
  1. Bestaat uit spiervezels
  2. Ontstaat door versmelting van veel spiercellen
  3. Snelle samentrekking maar snel vermoeid
  4. Geïnnerveerd door animale zenuwstelsel

Komt voor in:
  1.  Skelet (zitten vast aan botten)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zitten spieren vast aan de botten?

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dwarsgestreept spierweefsel

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Skeletspieren
Skeletspieren zitten vast aan het skelet met een pees.

Van groot naar klein:
Spier -> spierbundel -> spiervezel -> spierfibril -> spiercel 

Motorische eenheid:
alle spiervezels die via motorische eindplaatsjes in verbinding staan met één bewegingszenuwcel

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spierfibrillen
Tussen de fibrillen liggen veel mitochondriën en glycogeenkorrels.

Een spierfibril bestaat uit 2 soorten eiwitdraden, die filamenten heten.
  • Myosine (donkere band)
  • Actine (lichte band)

Door impulsen schuiven actine en myosine in elkaar, daardoor wordt de spiervezel korter.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom liggen er veel mitochondriën en glycogeenkorrels tussen de fibrillen?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Samentrekken van spieren
Hoe trekt een spier samen:
  1. Een bewegingszenuwcel geeft impuls door via een motorische eindplaatje
  2. Als reactie schuiven de myosine- en actinefilamenten in elkaar (hierdoor wordt de spier korter)

Energie (ATP) nodig voor de samentrekking: verbranding van glucose

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zal het effect zijn wanneer er weinig spiervezels in verbinding staan met één bewegingszenuwcel.
A
de beweging is preciezer
B
de beweging is grover

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aansturing 
Des te minder spiervezels aan één motorische eenheid, des te preciezer de beweging die je kunt maken

  • een aantal motorische eenheden zijn altijd gespannen, hierdoor blijf je in evenwicht/gaat je gezicht niet hangen


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Spieren kunnen alleen samentrekken, hoe rekt een spier weer uit?

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Spieren werken samen

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

antagonisten
= Spieren die een tegengestelde beweging veroorzaken.

een spier heeft een andere spier nodig voor de tegengestelde beweging


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zet van groot naar klein:
filament - spier - spierbundel - spierfibril - spiervezel

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke type spierweefsel vinden we in de skeletspieren?
A
glad spierweefsel
B
dwarsgestreept spierweefsel

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de eiwitdraden waaruit een spierfibril bestaat?
A
actines
B
filamenten
C
myosines
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een skeletspier trekt samen. Het gevolg ... de lengte van de actinefilamenten verandert niet.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn antagonisten
A
Spieren met een zelfde werking
B
Spieren met een tegenovergestelde werking

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb je je leerdoel behaald?
- Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 
  • Lees 5.6 t/m 'antagonisten'
  • opdrachten 43, 46, 49 en 51

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt de bouw en werking van spieren beschrijven
  2. Je kunt de effecten van dopinggebruik uitleggen
  3. Je kunt de uitvoering van een onderzoek en de conclusies evalueren (verschil weten tussen betrouwbaar en valide)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je van doping?

Slide 28 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Doping 
== verboden middelen/methoden die kunnen worden gebruikt om prestaties te verhogen

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doping
Anabole steroïden: lijkt op de werking testosteron
  • toename spiermassa 
  • aanmaak rode bloedcellen

EPO (erytropoëtine) 
  • aanmaak rode bloedcellen. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaar en valide onderzoek 
Betrouwbaar onderzoek 
-  volgende keer zelfde resultaat? 
--> Dan is het onderzoek meer betrouwbaar. 

Valide onderzoek 
- meet je wat je wilt meten? gebruik je het juiste meetinstrument?  
--> Dan bevat je onderzoek minder systemische fouten. 


Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Betrouwbaar en valide  onderzoek ?
Fig.1           Fig.2        Fig.3.      Fig.4 
Het doel van elke meting (kleine zwarte stip) is om op de grote zwarte stip in het midden uit te komen. In figuur 1 zitten de metingen dicht bij elkaar (betrouwbaar) maar het gemiddelde van de stippen ligt niet in de buurt van de grote middelste zwarte stip (niet valide)
Bij figuur 2 zijn de metingen overal (niet betrouwbaar) maar het gemiddelde van de metingen zal wel rond de middelste zwarte stip liggen (valide)
Bij figuur 3 zijn de metingen over de bovenste helft verspreid (niet betrouwbaar) en het gemiddelde van de stippen zal ook niet bij de middelste stip in de buurt komen (niet valide)
In figuur 4 liggen alle metingen bij elkaar (betrouwbaar) en het gemiddelde van de stippen zal ook in de buurt van de middelste stip liggen (valide)

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 
  • Lees 5.6 Spieren en beweging 
  • Maak opdrachten 42, 43, 46, 49 en 51

Slide 34 - Tekstslide

Vb betrouwbaar:  Ook al is de weegschaal verkeerd afgesteld; als een persoon met een constant gewicht twee keer achter elkaar op de weegschaal gaat staan, zou de weegschaal twee keer hetzelfde gewicht moeten laten zien. Anders is de weegschaal niet betrouwbaar.

vb valide: Je kunt gewicht meten met een weegschaal (het instrument), maar als de weegschaal verkeerd is afgesteld dan is het resultaat van de weging niet juist en dus niet valide.