Hartritme: De snelheid waarmee het hart samentrekt (aantal hartslagen per minuut)
Hartritmestoornis: Langdurige verstoring van het normale hartritme
Bijvoorbeeld te hoog, te laag of onregelmatig
Slide 19 - Tekstslide
Samenvatting bloedsomloop
Poortader = bloedvat dat bloed van de darmwand naar de lever vervoert.
Kleine bloedsomloop = bloedsomloop waarbij het bloed van het hart naar de longen stroomt en weer terug naar het hart.
Grote bloedsomloop = bloedsomloop waarbij het bloed van het hart naar de rest van het lichaam stroomt en weer terug naar het hart.
Dubbele bloedsomloop = bloedsomloop waarbij het bloed twee keer door het hart stroomt.
Slide 20 - Tekstslide
Bloed
Slide 21 - Tekstslide
Bloed
- Bloed bestaat uit: - Bloedplasma
- Bloedcellen
- Bloedplaatjes
- Welke twee soorten bloedcellen zijn er?
Slide 22 - Tekstslide
Soorten Bloedcellen
Rode bloedcel: Vervoer
Witte bloedcel: Anti-lichamen
Slide 23 - Tekstslide
Bloedplasma
Bloedplasma bestaat voor ca. 90% uit water. Daarin zitten allerlei stoffen opgelost, zoals glucose, zouten of mineralen, vitamines, vetten, hormonen, eiwitten, zuurstof en koolstofdioxide.
Het bloed vervoert warmte door je lichaam, zodat je overal ongeveer even warm bent.
Slide 24 - Tekstslide
Rode bloedcellen
De rode bloedcellen vervoeren zuurstof door middel van hemoglobine.
Rode bloedcellen hebben geen celkern.
Rode bloedcellen zijn enkele maanden in het bloed aanwezig. Afbraak vindt plaats in de lever en milt.
Slide 25 - Tekstslide
Witte bloedcellen
Worden gemaakt uit stamcellen in het rode beenmerg.
Hebben GEEN vaste vorm & kunnen door kleine openingen heen.
Hebben wel een celkern
Kunnen bacteriën insluiten en zo onschadelijk maken.
Dode witte bloedcellen + dode bacteriën pus = etter. (Ze leven dus maar enkele dagen)
Sommige kunnen antistoffen maken, deze ontwikkelen zich daarna verder in de lymfeknopen.
Schadelijke stoffen die zorgen dat er antistoffen worden gemaakt, noemen we antigenen
Leukemie: een afwijking op waar de witte bloedcellen gemaakt worden; er worden dan te weinig rode bloedcellen en bloedplaatjes gemaakt en te veel witte bloedcellen, maar die werken niet goed.
Slide 26 - Tekstslide
Waar worden bloedcellen gemaakt?
Rood beenmerg maakt stamcellen aan
Deze ontwikkelen zicht tot:
rode bloedcellen
witte bloedcellen
of bloedplaatjes
Slide 27 - Tekstslide
Waar worden de bloeddeeltjes gemaakt
- Rode bloedcellen
- witte bloedcellen
- bloedplaatjes
Gemaakt in het rode beenmerg
platte beenderen (heupen, ribben, borstbeen)
Slide 28 - Tekstslide
Bloedcellen
Er zijn 3 soorten 'bloedcellen':
- rode bloedcellen
- witte bloedcellen
- bloedplaatjes
Slide 29 - Tekstslide
Bloedplaatjes
Slide 30 - Tekstslide
Bloedplaatjes
Slide 31 - Tekstslide
Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn uiteengevallen rode bloedcellen
De functie van de bloedplaatjes is bloedstolling.
Slide 32 - Tekstslide
Bloedplaatjes
Zorgen dat wondjes dichtgaan
Hoe dan?
1. Bloedplaatjes gaan stuk
2. Er komt een stof uit de bloedplaatjes
3. Fibrinogeen verandert in fibrinedraden.
4. Er ontstaat een netwerk van fibrinedraden
5. Rode bloedcellen blijven vastzitten en verstoppen de wond.
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Video
Slide 35 - Video
Weefselvloeistof
Niet alle cellen liggen aangrenzend aan een haarvat. Zuurstof en voedingsstoffen worden naar deze cellen getransporteerd via het weefselvloeistof.
Koolstofdioxide, water en andere afvalstoffen worden weer afgegeven aan weefselvloeistof.
Slide 36 - Tekstslide
Weefselvloeistof
Cellen rondom haarvaten
nemen O2 en voedingsstoffen
op uit weefselvloeistof.
C02 en afvalstoffen van cellen
wordt afgegeven aan de
weefselvloeistof en een deel aan
de haarvaten.
Slide 37 - Tekstslide
Wat doet je lymfevatenstelsel?
Lymfevaten vervoeren lymfe naar de lymfeknopen (of lymfeklieren).
In de lymfeklieren wordt de lymfe gecontroleerd op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
Dit gebeurt door de lymfocyten. Die maken antistoffen.
Bij veel ziekteverwekkers zwelt een lymfeknoop op
Slide 38 - Tekstslide
Lymfeknopen
Hals
Oksels
Darmen
Liezen
Functie:
Filteren van de lymfe
Eerste uitzaaiingen kankercellen
Lymfecellen
Milt en thymus (T-lymfocyten) zijn ook lymfeknopen.
Ze maken lymfecellen aan.
Slide 39 - Tekstslide
Lymfevatenstelsel: lymfevaten en lymfeknopen
Bestaat uit:
Lymfevaten en lymfeknopen (lymfeklieren).
voert lymfe met opgeloste stoffen terug naar het bloedvatenstelsel.
Lymfeknopen zuiveren de lymfe van o.a. ziekteverwekkers.
Slide 40 - Tekstslide
Uitleg BS5 - Weefselvloeistof en lymfe
LYMFEVATENSTELSEL
Bestaat uit lymfevaten en lymfeknopen.
Functie:
- Afvoeren van afvalstoffen uit de organen.
- Afweer tegen ziekteverwekkers.
LYMFEKNOPEN / LYMFEKLIEREN
Zuiveren de lymfe van o.a. ziekteverwekkers.
Slide 41 - Tekstslide
Wat doen je lymfeknopen
Lymfevaten voeren lymfe naar de lymfeklieren / lymfeknopen.
Hier wordt het lymfe gecontroleerd op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
Dit wordt gedaan door de witte bloedcellen.
Slide 42 - Tekstslide
Waarom word je soms ingeënt?
Om infectieziekten te voorkomen, kun je je laten inenten. Een ander woord voor inenten is vaccineren. Er worden verzwakte ziekteverwekkers in je bloed gespoten
Je krijgt de ziekte niet, maar je lichaam maakt wel afweerstoffen.
Je bent immuun als je witte bloedcellen snel afweerstoffen maken, zodat je niet ziek wordt van een ziekteverwekker.
Je bent immuun nadat je een ziekte een keer gehad hebt of na inenting tegen de ziekte.
Bij een inenting (vaccinatie) krijg je verzwakte of dode ziekteverwekkers in je bloed. Word je later alsnog besmet met de ziekte, dan heeft je lichaam de afweerstoffen al en kunnen de ziekteverwekkers snel kapot gemaakt worden: je bent immuun
Slide 43 - Tekstslide
Infectieziekten
Waarvoor is inenten nodig?
Inenten > er worden delen van ziekteverwekkers in je bloed gespoten - je witte bloedcellen gaan afweerstoffen tegen de ziekteverwekker maken - voorkomt infectieziekten - ander woord is vaccinatie - zorgt ervoor dat je immuun wordt > niet of minder ziek van ziekteverwekker - baby's en kinderen krijgen inentingen tegen gevaarlijke (kinder)ziekten zoals mazelen, kinkhoest, rode hond en meningitis
Vaccinatieprogramma > een schema van inentingen die een kind krijgt en op welke leeftijd dat moet
Slide 44 - Tekstslide
inenten
Om infectieziekten te voorkomen, kun je je laten inenten of vaccineren. Bij het inenten worden delen van ziekteverwekkers in het bloed gespoten. Je krijgt de ziekte dan niet, maar je witte bloedcellen gaan wel afweerstoffen maken.
Bij een besmetting met de echte ziekteverwekkers, krijg je de ziekte niet meer. Door inenten ben je immuun geworden.
Baby's krijgen op het consultatiebureau inentingen tegen allerlei gevaarlijke (kinder)ziekten.
In Nederland is een vaccinatieschema (afbeelding hiernaast). Hierin staat welke inenting het kind krijgt tegen een bepaalde ziekte.
Slide 45 - Tekstslide
Natuurlijke immuniteit
Bij natuurlijke immuniteit word je immuun doordat je ziek bent en je lichaam antistoffen aanmaakt. Je lichaam kan deze ziekte niet nog een keer krijgen (waterpokken)
Kunstmatige immuniteit
Bij kunstmatige immuniteit word je ingeënt tegen een ziekte. Er wordt een dode of verzwakte ziekteverwekker in je bloed gespoten: vaccin. Je lichaam maakt antistoffen aan.
Slide 46 - Tekstslide
Slide 47 - Tekstslide
EXIT TICKET
INGEVULDE EXIT TICKET
Slide 48 - Tekstslide
Na de besmetting wordt elke dag het aantal ziekteverwekkers in het bloed van de vissen bepaald. De resultaten worden weergegeven in een diagram.
Tijdens het onderzoek wordt ook de hoeveelheid antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed van de vissen bepaald.
Is die hoeveelheid antistof in het bloed van de tiendoorns op dag 8 groter dan, kleiner dan of gelijk aan de hoeveelheid op dag 3?
Er wordt een onderzoek gedaan naar de afweer tegen ziekteverwekkers bij de tiendoornstekelbaars. Een aantal tiendoorns wordt besmet met een bepaalde ziekteverwekker.
Slide 49 - Tekstslide
Na de besmetting wordt elke dag het aantal ziekteverwekkers in het bloed van de vissen bepaald. De resultaten worden weergegeven in een diagram.
Tijdens het onderzoek wordt ook de hoeveelheid antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed van de vissen bepaald.
Is die hoeveelheid antistof in het bloed van de tiendoorns op dag 8 groter dan., kleiner dan of gelijk aan de hoeveelheid op dag 3?