Used to

Used to
When?
How?
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Used to
When?
How?

Slide 1 - Tekstslide

USED TO
We gebruiken used to om te praten over iets wat vroeger zo was, maar nu niet meer.

De formule hiervoor is: onderwerp + used to + hele werkwoord

  • John and Vicky used to be married.
  • I used to have two dogs.
  • She used to live in London.
  • When I was 6 years old I used to swim twice a week.

Slide 2 - Tekstslide

+ (positive) sentences
-> Verwijzen naar gewoontes & situaties in de verleden tijd

you
he/she/it
we
you
they

                                                                    
used to   +
hele werkwoord
We used to eat meat.

Slide 3 - Tekstslide

- (negative) sentences



Did not +
use to +
hele werkwoord
Let op! Omdat je did gebruikt, valt de D weg!

Slide 4 - Tekstslide

? (question) sentences


                                                                    
Did not +
use to +
hele werkwoord
Let op! Omdat je did gebruikt, valt de D weg!

Slide 5 - Tekstslide

Add used to
+ (positive)
I / to have / a dog / .

Slide 6 - Open vraag

add used to
- (negative)
She / to be / good at drawing / .

Slide 7 - Open vraag

add used to
? (question)
she / to wear / makeup / ?

Slide 8 - Open vraag

add used to
+ (positive)
He / to play / football / .

Slide 9 - Open vraag

What did you use to do when you were a small child?

Slide 10 - Woordweb

Get used to / Be used to
Let op: 'Get used to' en 'Be used to' betekenen niet hetzelfde als 'used to' zoals net besproken. 

Be used to = Gewend zijn
I am used to my new house already.
or
I don't like my new house, I need to get used to it.


Slide 11 - Tekstslide