MEERVOUD 3e jaar PAV

• Nederlands
• Secundair onderwijs

baard → baarden

leugen → leugens

bal → ballen

zaal → zalen 

verdubbelen : korte klank met daarachter één medeklinker 

→ de medeklinker verdubbelt

bal → ballen

verenkelen : lange klank met daarachter één medeklinker 

→ de dubbele klinker verenkelt

zaal → zalen 

duif → duiven

roos → rozen...

ree → reeën

drie →  drieën

olie →  oliën

oma → oma’s

baby → baby’s

paraplu → paraplu’s

EVEN SNEL HERHALEN ...

WAT MOET JE DOEN? 

Je maakt de volgende oefeningen. Je vult steeds de juiste meervoudsvorm in van het woord tussen haakjes. 

1 Hoeveel verschillende __ (vak) krijg jij op school?

2 Weet jij hoeveel __ (haar) er op je hoofd staan?

3 De __ (lerares) zijn veel strenger dan de meesters.

4 Met Kerstmis hangt mama veel __ (slinger) in de kerstboom.

5 Er zitten __ (put) in het wegdek, die auto’s beschadigen.

6 Samen met de buurjongen maken we heel wat __ (vuur).

7 Mijn boeken zitten allemaal in __ (map).

8 Ik heb nog heel wat __ (vraag) te stellen.

9 Mijn overgrootvader moest soms __ (ezelsoor) in de klas dragen.

10 Hij heeft een verzameling __ (postzegel).

11 Op de kaasschotel lagen vele __ (kaas).

12 Hoeveel __ (ei) mag je per week eten?

13 Door de storm waaiden de __ (paraplu) van het terras.

14 Het meisje heeft vele __ (hobby).

15 Hoeveel __ (computerspelletje) heb jij voor zijn verjaardag gekocht?

16 Tijdens de herfst vallen de verkleurde __ (blad) van de bomen

17 Ik lust enkel blauwe __ (druif); de witte vind ik niet zo lekker.

18 De __(auto) uit de jaren 60 hadden zeker niet zoveel snufjes als de onze.

19 Bij het appartementsgebouw staan tien __ (garage).

20 Mama plukte de __ (framboos) van de struiken.