ch. 5 voca A en grammaire C

Salut, 
 
 Jij gaat oefenen met voca a   f/n en grammaire C 

Het huiswerk was  online  onderdeel C  maken 
en leren  voca A  f/n  . Als je dat gedaan hebt  dan zal deze les een  goede oefening zijn om  te ontdekken dat je het kunt. 
Bonne chance 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Salut, 
 
 Jij gaat oefenen met voca a   f/n en grammaire C 

Het huiswerk was  online  onderdeel C  maken 
en leren  voca A  f/n  . Als je dat gedaan hebt  dan zal deze les een  goede oefening zijn om  te ontdekken dat je het kunt. 
Bonne chance 

Slide 1 - Tekstslide

les cheveux
A
haar
B
het haar
C
de haren
D
mijn haar

Slide 2 - Quizvraag

les cheveux  is in het Frans altijd een meervoud woord , je hebt meer dan 1 haar. 

Het woord voor 1 losse ( baard) haar is un poil   

Slide 3 - Tekstslide

een broek en een t- shirt
A
un jeans et un pull
B
un pantalon
C
un t- shirt et un pantalon
D
un pantalon et un t- shirt

Slide 4 - Quizvraag

Paris, est la ... de la France
A
ville
B
village
C
capitale
D
maison

Slide 5 - Quizvraag

de winkel
A
le supermarché
B
un magasin
C
le magazine
D
le magasin

Slide 6 - Quizvraag

de winkel    le magasin   het lidwoord  le  
een winkel   un magasin het lidwoord un 

le magazine  is het tijdschrift  

le supermarché  is de supermarkt



Slide 7 - Tekstslide

jouw kledingstukken
A
ton vêtement
B
ses vêtements
C
tes vêtements
D
nos vêtements

Slide 8 - Quizvraag

het bezittelijk vnw. 
             mnl        vrl        mv

mijn    mon      ma     mes 
jouw    ton         ta       tes 

Deze woorden  uit chapitre 3  moet je blijven herhalen 

Slide 9 - Tekstslide

mijn bril
A
mes lunettes
B
les lunettes de soleil
C
des lunettes
D
mes lunettes de soleil

Slide 10 - Quizvraag

het lidwoord   de  in het meervoud is LES 

als er DES  staat in het Frans  dan kun je dat niet vertalen in het Nederlands 

 Les lunettes  = de bril 
des lunettes   = bril 

Slide 11 - Tekstslide

wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 12 - Open vraag

welke letter zet je achter een manlijk woord?

Slide 13 - Open vraag

welke letter zet je achter een vrouwlijk woord?

Slide 14 - Open vraag

juist / onjuist: bij woorden in het meervoud zet je er een s achter .

Slide 15 - Open vraag

welk is juist?
A
un pantalon noire
B
un pantalon gris
C
un pantalon bleue
D
un pantalon petit

Slide 16 - Quizvraag

pantolon is een manlijk woord  , je vult dus geen letter er achter in bij  de kleur of vorm 

 un pantalon blanc
un pantalon noir
un  petit pantalon   ,  het woord petit zet je  altijd VOOR het  zelfstandig naamwoord , net als in het Nederlands . 

Slide 17 - Tekstslide

oud :
A
vieux
B
vieille
C
nouveau
D
nouvelle

Slide 18 - Quizvraag

Hij is oud :

Slide 19 - Open vraag

zij is oud

Slide 20 - Open vraag

mooi
A
belle
B
vieille
C
beau
D
beaux

Slide 21 - Quizvraag

mooi  is bij manlijk  BEAU

mooi is bij vrouwlijk BELLE

mooi is bij manlijk meervoud  BEAUX

mooi is bij vrouwlijk meervoud BELLES 

Slide 22 - Tekstslide

Patrick est ...... ( mooi)

Slide 23 - Open vraag

Patricia est .... ( mooi)

Slide 24 - Open vraag

Les garçons sont .... ( mooi)

Slide 25 - Open vraag

Manon et Julie sont .... ( mooi)

Slide 26 - Open vraag

Wanneer een woord op een  e  of een s eindigt  krijg je geen  extra e  bij vrouwlijk  of  een extra s bij manlijk meervoud 

Il est  calme 
Elle est calme

Il est  Français 
Ils sont Français 

Slide 27 - Tekstslide

welke is onjuist?
A
une petite fille
B
les robes rouges
C
les pantalons griss
D
une belle fille

Slide 28 - Quizvraag

welke is juist?
A
vous êtes vieuxs
B
elles sont beaux
C
ils sont calme
D
la maison bleue

Slide 29 - Quizvraag

De opdrachten zijn gemaakt ,  hopelijk  heb je er wat van geleerd. 

Als je onderdeel C  online niet gemaakt hebt , dan kun je dat beter wel gaan doen. 

Je kunt nog extra oefenen met  je werkboek B blz 136 opdracht 4c , 5 b  en 5 f . Stuur foto's van de opdrachten  , dan kan ik zien of het goed gaat 

Slide 30 - Tekstslide

salut
A
doei
B
hoi
C
dag
D
tot ziens

Slide 31 - Quizvraag