kleding zinnen maken

1 / 37
volgende
Slide 1: Video
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

de broek

Slide 2 - Tekstslide

de rok

Slide 3 - Tekstslide

de trui

Slide 4 - Tekstslide

de pet

Slide 5 - Tekstslide

de jas

Slide 6 - Tekstslide

de das

Slide 7 - Tekstslide

de schoen     de schoenen

Slide 8 - Tekstslide

de muts

Slide 9 - Tekstslide

het t-shirt

Slide 10 - Tekstslide

de tas

Slide 11 - Tekstslide

de bloes

Slide 12 - Tekstslide

De bloes is blauw.
De blauwe bloes.

Slide 13 - Tekstslide

De trui is geel.
De gele trui.

Slide 14 - Tekstslide

De das is groen.
De groene das.

Slide 15 - Tekstslide

De broek is zwart.   
De zwarte broek.

Slide 16 - Tekstslide

De pet is grijs.
De grijze pet.

Slide 17 - Tekstslide

De tas is rood.
De rode tas.

Slide 18 - Tekstslide

De muts is rood.
De rode muts.

Slide 19 - Tekstslide

De jas is blauw.
De blauwe jas.

Slide 20 - Tekstslide

De schoenen  zijn bruin.
De bruine schoenen.

Slide 21 - Tekstslide

Het t-shirt is blauw.
Het blauwe t-shirt.

Slide 22 - Tekstslide

De rok is groen.
De groene rok.

Slide 23 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
De bloes is groene. De bloes is groene.
B
De bloes is groen.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De schoenen zijn zwart.
B
De schoenen zijn zwarte.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Het rood t-shirt.
B
Het rode t-shirt.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is goed?
A
De grijs broek.
B
De grijze broek.
C
De broek is grijs.
D
De broek is grijze.

Slide 27 - Quizvraag

Welke zijn goed?
A
De trui is paarse.
B
De paarse trui.
C
De trui is paars.
D
De paars trui.

Slide 28 - Quizvraag

Sleep de Nederlandse woorden naar de juiste kleuren.
geel
blauw
zwart
grijs
rood
groen
wit
oranje
roze
bruin

Slide 29 - Sleepvraag


De groene bloes


De rode jurk.
De blauwe broek.

De blauwe schoen.


De blauwe pet.

Slide 30 - Sleepvraag


Zijn muts en zijn das zijn paars.


Zijn broek is bruin.
Hij heeft een groene trui.
Hij heeft een oranje muts.


Hij heeft een blauwe jas.
Zijn broek is bruin.

Slide 31 - Sleepvraag

Hij heeft een grijze broek aan.
De bloes is groen.
Hij draagt een rood t-shirt.
Zij draagt een zwarte rok.
Zijn t-shirt is rood.
Haar jurk is blauw.

Slide 32 - Sleepvraag

Wie is wie?
Omar draagt een blauwe bloes.
Jos heeft bruin haar.

Het haar van Harry is blond.


De bloes van Ali is roze.

Slide 33 - Sleepvraag

1           2            3           4




5          6            7          8

Slide 34 - Tekstslide

Hij draagt een bruine jas en een blauwe broek. Hij heeft rood haar.
1  2  3  4

5  6  7  8

Slide 35 - Open vraag

Hij draagt een rode broek en een geel met blauwe jas.
1  2  3  4

5  6  7  8

Slide 36 - Open vraag

Hij heeft een gele bloes.
Hij heeft een groene broek.
1  2  3  4

5  6  7  8

Slide 37 - Open vraag