HAVO1 - Machten (op de rekenmachine) - les 4 & 5

WELKOM!
Ga naar  LessonUp.com en vul de code linksonder in. 
Gebruik je eigen naam!!!
Zitten volgens de plattegrond
Pak je boek!
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM!
Ga naar  LessonUp.com en vul de code linksonder in. 
Gebruik je eigen naam!!!
Zitten volgens de plattegrond
Pak je boek!

Slide 1 - Tekstslide

Haakjes wegwerken en herleiden
3(2a – 1) – 2(5a – 3)
  • -4a + 3

Arne is a – 2 jaar. Zijn vader is 4 keer zo oud. Hoe oud was zijn vader 3 jaar geleden?
  • 4(a-2) - 3 = 4a - 8 - 3 = 4a - 11 jaar. 


 

Slide 2 - Tekstslide

Cadeautje!
  • 1 euro bij je geboorte in de spaarpot.
  • Elk jaar wordt dit bedrag verdubbeld tot je 30 jaar bent. 
  • Hoe veel geld zit er in de spaarpot als je 2 jaar bent?

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel geld zit er in de spaarpot als je 2 jaar bent?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 4 - Quizvraag

2 jaar
1 X 2 X 2 = 4
We schrijven dit ook als 1 X 2² = 4.

  • Hoeveel geld zit er in de spaarpot als je 3 jaar bent?

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel geld zit er in de spaarpot als je 3 jaar bent?
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 6 - Quizvraag

1 X 2 X 2 = 4 = 1 X 2²
1 X 2 X 2 X 2 = 8 = 1 X 

Slide 7 - Tekstslide

2³ spreken we uit als:
  •  twee-tot-de-derde
  • De derde macht van 2
  • 2 tot de macht 3


Slide 8 - Tekstslide

2 noemen we het grondtal
3 noemen we de exponent

Slide 9 - Tekstslide

Welke berekening hoort bij 4 tot de macht 5
A
4 X 4 X 4 X 4
B
4 X 4 X 4 X 4 X 4
C
5 X 5 X 5 X 5
D
5 X 5 X 5 X 5 X 5

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de exponent in 4³.
A
3
B
4

Slide 11 - Quizvraag

Bereken 3 tot de macht 3.
A
9
B
18
C
27
D
36

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het grondtal in 67³
A
3
B
67

Slide 13 - Quizvraag

Bereken 10³
A
10
B
100
C
1.000
D
10.000

Slide 14 - Quizvraag

Bereken (-2)²
A
-2
B
-4
C
2
D
4

Slide 15 - Quizvraag

Bereken (-2)³
A
-4
B
-8
C
4
D
8

Slide 16 - Quizvraag

Machten met een negatief grondtal
  • (-2)² = -2 X -2 = 4
  • (-2)³ = -2 X -2 X -2 = -8
  • (-2)^4 = -2 X -2 X -2 X -2 = 16
  • (-2)^5 = -2 X -2 X -2 X -2 X -2 = -32

  • Kijk eens goed naar de exponenten en antwoorden. Wat kan je concluderen?


Slide 17 - Tekstslide

Machten met een negatief grondtal
  • -2² = -2 X 2 = -4
  • -2³ = -2 X 2 X 2 = -8
  • -2^4 = -2 X 2 X 2 X 2 = -16
  • -2^5 = -2 X 2 X 2 X 2 X 2 = -32


Slide 18 - Tekstslide

Machten met een negatief grondtal
  • -2² = -2 X 2 = -4
  • -2³ = -2 X 2 X 2 = -8
  • -2^4 = -2 X 2 X 2 X 2 = -16
  • -2^5 = -2 X 2 X 2 X 2 X 2 = -32

  • Niet tussen haakjes          1 minteken             negatief


Slide 19 - Tekstslide

(-3)³
A
-9
B
9
C
-27
D
27

Slide 20 - Quizvraag

-3³
A
-9
B
9
C
-27
D
27

Slide 21 - Quizvraag

-2^4
A
-8
B
8
C
-16
D
16

Slide 22 - Quizvraag

(-2)^4
A
-8
B
8
C
-16
D
16

Slide 23 - Quizvraag

5 - 3³
A
-8
B
8
C
-22
D
-27

Slide 24 - Quizvraag

REKENVOLGORDE!
HOE MOETEN WIJ VAN DE ONVOLDOENDES AFKOMEN!
  1. Haakjes
  2. Machten en wortels
  3. Vermenigvuldigen en delen
  4. Optellen en aftrekken

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 36e
(3 * 4)² - 8
  • Maak nu zelf de andere sommen uit opdracht 36

Slide 26 - Tekstslide

PAUZE!

Slide 27 - Tekstslide

Cadeautje!
  • 1 euro bij je geboorte in de spaarpot.
  • Elk jaar wordt dit bedrag verdubbeld tot je 30 jaar bent. 
  • Hoe veel geld zit er in de spaarpot als je 30 jaar bent?

Slide 28 - Tekstslide

Oplossing!

Slide 29 - Tekstslide

Bereken op 2 decimalen
5,5³
0,95² * 4,3³

Slide 30 - Tekstslide

Bereken
5,5³ = 166,38
0,95² * 4,3³ = 71,76

Slide 31 - Tekstslide

Cadeautje!
  • 10 euro bij je geboorte in de spaarpot.
  • Elk jaar wordt dit bedrag verdubbeld tot je 30 jaar bent. 
  • Hoe veel geld zit er in de spaarpot als je 30 jaar bent?

Slide 32 - Tekstslide

1,073741824 X 10^10!
Wat betekent dit?!

Slide 33 - Tekstslide

De wetenschappelijke notatie
  • Een macht van tien kun je eenvoudig berekenen:
  • 10³ = 1000. 
  • De exponent geeft aan hoeveel nullen het antwoord heeft. 
  • 8000 = 8 * 10³
  • 150000 = 1,5 X  10^5
  • De exponent geeft dus aan hoeveel plekjes de komma opschuift!

Slide 34 - Tekstslide

Hoeveel plekjes moet de komma opschuiven in ons antwoord: 1,073741824 X 10^10?
A
9
B
10
C
11
D
Dat kan je niet weten

Slide 35 - Quizvraag

1,073741824 X 10^10!
Tien plekjes
Het antwoord is dus: 10737418240.
  • In de wetenschappelijke notatie ligt het eerste getal tussen de 1 en de 10!

Slide 36 - Tekstslide

Schrijf in de wetenschappelijke notatie 480000
A
4,8 X 10^4
B
48 X 10³
C
4,8 X 10^5
D
48 X 10^4

Slide 37 - Quizvraag

Schrijf in de wetenschappelijke notatie 900 000 000 000
A
0,9 X 10^12
B
9 X 10^11
C
90 X 10^10
D
9 X 10^10

Slide 38 - Quizvraag

Schrijf 5,7 X 10^5 in de gewone notatie
A
570 000
B
5 700 000
C
5700
D
57 000

Slide 39 - Quizvraag

Schrijf 1,236 X 10^4 in de gewone notatie
A
1 236
B
12 360
C
123 600
D
123,6

Slide 40 - Quizvraag

Schrijf 158 in de wetenschappelijke notatie
A
0,158 X 10³
B
15,8 X 10²
C
1,58 X 10²
D
Kan niet

Slide 41 - Quizvraag

Huiswerk Wo 08-06:

Maak opdracht 31, 33, 34, 36, 39, 40

We hebben 30, 32, 38, 49, 50 en 51 al gedaan. 
Huiswerk Do 09-06:

Maak opdracht 43-47, 52, 53, 54

Het is veel, dus verspreid het!

Slide 42 - Tekstslide

Opdrachten
timer
15:00
15 minuten
Alleen (Duo's) 
Uitkomst: 
Bespreken in volgende les
Klaar?:
Hard gewerkt!
Opdracht:
Ga aan de slag met het huiswerk 
(   )

Slide 43 - Tekstslide