sondevoeding

sondevoeding
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

sondevoeding

Slide 1 - Tekstslide

Sondevoeding is......
A
een vervangende vaste voeding die via een slangetje in de maag of buik komt.
B
volledig vloeibare en vaste voeding
C
een volwaardige vloeibare voeding die via een sonde (slangetje) in de maag of dunne darm komt.
D
bijna volwaardige voeding die in de maag of dunne darm komt via een sonde.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een neus-maagsonde en een PEG sonde?

Slide 3 - Open vraag

Wanneer iemand langer dan 6 weken sondevoeding heeft dan gaat de voorkeur uit naar
A
Neus-maagsonde
B
PEG-sonde

Slide 4 - Quizvraag

De ligging van de neus-maagsonde moet je voor het geven van sondevoeding soms controleren
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Hoe controleer je of de sonde nog goed zit bij een PEG sonde?

Slide 6 - Open vraag

Wat is de juiste PH waarde om sondevoeding te geven?
A
PH waarde is lager dan 5,5
B
PH waarde is hoger dan 5,5
C
PH waarde is lager of gelijk aan 5,5

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vaak vervang je het toedieningssysteem bij het gebruik van het geven van sondevoeding via een pomp?
A
iedere 24 uur
B
iedere 48 uur
C
iedere 72 uur

Slide 8 - Quizvraag

Wat is geen aandachtspunt bij het geven van sondevoeding?
A
Het bijhouden van een vochtbalans
B
Mondverzorging
C
Het inschakelen van een diëtist
D
Het afstemmen van de smaak van de voeding

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noemen we druppelgewijs sondevoeding geven gedurende een dagdeel?
A
intermitterend
B
per bolus
C
continu

Slide 10 - Quizvraag

Het toedienen van sondevoeding is een voorbehouden handeling
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Met hoeveel cc spuit je de sonde door voor- en na het toedienen van sondevoeding?
A
20-30
B
30-40
C
40-50
D
50-60

Slide 12 - Quizvraag

een probleem bij sondevoeding kan zijn
A
stomatitis
B
aspiratie pneumonie
C
misselijkheid
D
alle antwoorden zijn juist

Slide 13 - Quizvraag

Je mag de geopende sondevoeding niet langer ...
A
dan 36 uur bewaren
B
dan 12 uur bewaren
C
dan 48 uur bewaren
D
dan 24 uur bewaren

Slide 14 - Quizvraag

Je gaat sondevoeding geven. De zorgvrager is benauwd en hoest (dat was eerder niet zo). Wat moet je doen?
A
De sondevoeding gewoon geven
B
Wachten met sondevoeding geven tot hij niet meer hoest
C
Visuele controle en bij twijfel pH meten
D
De sonde verwijderen en een nieuwe sonde inbrengen

Slide 15 - Quizvraag

Je mag medicijnen oplossen in de sondevoeding, zodat de cliënt ze gelijk met de sondevoeding binnen krijgt
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Om diarree bij het gebruik van sondevoeding te voorkomen moet de toedieningssnelheid en hoeveelheid van de sondevoeding verlaagd worden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Hoe bewaar ik sondevoeding?
A
In de koelkast
B
Bewaar het bij hoge temperatuur
C
bewaar sondevoeding op een koele plaats in huis
D
Bewaar de voeding in het zonlicht

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de juiste temperatuur voor sondevoeding?
A
lichaamstemperatuur
B
kamertemperatuur
C
koelkasttemperatuur
D
maakt niet zoveel uit

Slide 19 - Quizvraag

6. Wat is het verschil tussen polymere of monomere sondevoeding?

Slide 20 - Open vraag

Hoe warm je sondevoeding op?

Slide 21 - Open vraag

Op welke manieren kan je sondevoeding toedienen?

Slide 22 - Open vraag

Mag een mantelzorger sondevoeding toedienen? Licht je antwoord toe...

Slide 23 - Open vraag